Dat onze musea en culturele instellingen wel wat diverser kunnen, en vooral een wit, hoogopgeleid publiek aanspreken, is niks nieuws. Maar over hoe je dat nou precies doet, tasten ze nog vaak in het duister.
Om daarbij te helpen, werd begin 2018 Studio i in het leven geroepen: een platform voor inclusieve cultuur. Dit initiatief, ontstaan vanuit een samenwerking tussen het Stedelijk Museum Amsterdam en het Van Abbemuseum in Eindhoven, wil ervoor zorgen dat Nederlandse musea en culturele instellingen toegankelijker en aantrekkelijker worden voor iedereen die nieuwsgierig is naar kunst – ongeacht culturele en maatschappelijke achtergrond, gender of beperking. Het platform biedt bijvoorbeeld trainingen aan museumpersoneel, rondleiders en vrijwilligers, en ondersteunt musea bij het ontwikkelen van inclusieve programma’s en voorzieningen, zoals tentoonstellingen voor bezoekers met autisme, een burn-out of slechtziendheid, maar ook workshops en kenniscafés over inclusief woordgebruik.
Videos by VICE
Om meer te weten over wat Studio i tot dusver bereikt heeft en nog wil bereiken, gingen we op de koffie bij projectleider Jeftha Pattikawa en Alicia Hoost, stagiair bij het Van Abbemuseum en zelf visueel beperkt. In hun kantoor in het Stedelijk blikten we terug op het eerste jaar van het platform, en spraken we over identiteitspolitiek, onhandig opgehangen brailleteksten en de witheid van Nederlandse musea.
Creators: Jullie adviseren en delen kennis – zijn jullie daarmee een soort adviesorgaan?Jeftha: Ik ben altijd voorzichtig met die term, omdat wij samen van en met andere musea willen leren van het proces. Inclusiviteit is vrij nieuw in de museale wereld, en wat wij eigenlijk doen is kijken of het museumgebouw wel toegankelijk is voor iedereen. Zowel op fysiek vlak – bijvoorbeeld voor mensen die slechtziend zijn, in een rolstoel zitten of andere fysieke beperkingen hebben – als op emotioneel vlak: voelen mensen zich er thuis, welkom en gerespecteerd? Zijn de programmering en het taalgebruik inclusief, en zijn er meerdere perspectieven ingenomen zodat iedereen zich voldoende herkend en gerepresenteerd voelt in het verhaal?
Hoe gaat dat in zijn werk?
Jeftha: Om bijvoorbeeld het lhbti-erfgoed in publieke collecties zichtbaarder te maken, werken we nu aan het project Queering the Collection – dat doen we samen met onder meer Ihlia, een erfgoedinstelling die de geschiedenis van de lhbti-gemeenschap documenteert. Daarvoor lanceerde het Van Abbemuseum al een ‘Queer Glossary’ waarmee we musea leren omgaan met de thematiek en terminologie. Zoals: hoe willen mensen aangesproken worden? De bedoeling van Queering the Collection is om musea op een andere manier naar hun collectie te laten kijken. Maar naast lhbti-kwesties bespreekt en onderzoekt het ook bredere onderwerpen als identiteit, seksualiteit en politiek.
Als platform hebben we dus echt een faciliterende rol; we willen ruimte voor inclusie creëren en proberen niet zelf de antwoorden te geven. Zo ontwikkelen we nu samen met ons netwerk een toolkit, waarvoor we vanaf het begin van het project samenwerken met lhbti-communities, -belangengroepen en -activisten die vanuit jarenlange persoonlijke ervaring kunnen vertellen waar ze tegenaan lopen en hoe musea toegankelijker zouden kunnen worden. Dan nodigen we bijvoorbeeld een ‘mystery guest’ uit die het museum bezoekt en een scan maakt, waar wij vervolgens mee aan de slag gaan. Zoals dat een deur breder moet zodat de ruimte fysiek toegankelijker wordt, of dat de gebruikte terminologie aangepast wordt omdat het te koloniaal of kwetsend is.
Alicia, op welke manier krijg jij, als iemand met een visuele beperking, de ruimte om binnen het Van Abbemuseum dingen die anders moeten aan te kaarten?
Alicia: Bij het Van Abbe was eigenlijk al veel aandacht voor mensen met een beperking, dus daar loop ik zelf niet echt tegen dingen aan. Voor mensen met verschillende soorten visuele en auditieve beperkingen is er bijvoorbeeld het Special guests-programma, waarin een van onze dove rondleiders elke maand een gratis rondleiding geeft in gebarentaal. Er zijn ook gratis interactieve rondleidingen voor blinde en slechtziende bezoekers, waarbij ze originele kunstwerken mogen aanraken en er onder andere voelreplica’s zijn.
Heb je weleens een museum de plank finaal mis zien slaan?
Alicia: Ik heb weleens meegemaakt dat ziende mensen een museumprogramma voor blinde bezoekers hadden gemaakt. Ze hadden een brailletekst opgehangen, maar er niet over nagedacht hoe je als blind persoon op die plek in het museum komt. Probeer die tekst dan maar maar eens te vinden.
Je zei dat het Van Abbe veel aandacht heeft voor mensen met een beperking, in de brede zin. Wat doen ze bijvoorbeeld nog meer?
Het Onvergetelijk van Abbe-programma helpt mensen met alzheimer of dementie naar kunst te kijken, zonder terug te hoeven vallen op het kortetermijngeheugen. Het Spraakmakend Van Abbe-programma geeft mensen met afasie een mogelijkheid om samen naar kunst te kijken en zich daarover te uiten. En we hebben het prikkelarm museumbezoek ontwikkeld voor autistische en hooggevoelige mensen, zodat ook zij een uurtje kunnen genieten van het museum. Voor de prikkelarme rondleiding worden de lichten gedimd en gaan de geluids- en video-installaties uit. Ook is er een rustruimte en dragen bezoekers een koptelefoon, zodat ze zelf kunnen kiezen wat ze wel en niet willen horen.
Merk je zelf ook vooruitgang, of is het nog steeds best lastig om een museum te bezoeken als je slechtziend bent?
Alicia: Als ik ergens heen ga ben ik snel geneigd om mezelf aan te passen, in plaats van te verwachten dat een museum of instelling het anders aan gaat pakken. Maar ik merk wel dat het onderwerp inclusie meer is gaan leven. En dat, wanneer ik een museum bezoek, medewerkers sneller denken: o ja, deze mensen bestaan ook, dus daar moeten we wat mee. Ze snappen nu over het algemeen beter dat mensen met een beperking ook interesse in musea hebben. Dus dat is al een hele stap. Maar naast een fysieke beperking kun je ook onderdeel uitmaken van andere groepen die uitgesloten worden – ik ben bijvoorbeeld niet alleen slechtziend, maar ook een vrouw van kleur.
Jeftha: En als je als museum écht inclusief wil zijn en bruggen wil bouwen, is het belangrijk om te weten naar wíe je die bruggen moet bouwen. Want wie ben ik, als fysiek onbeperkte cis-man, om een programma te bedenken voor bijvoorbeeld vrouwen die queer en fysiek beperkt zijn? En bedenk ook dat er binnen kleine gemeenschappen nog veel diversiteit is. Neem de dovengemeenschap bijvoorbeeld: de ervaringen van iemand die doof is geboren verschillen van iemand die later in zijn leven doof is geworden. Maar wat ons allen bindt is dat iedereen bij de norm wil horen.
Vinden jullie dat er in de cultuursector soms nog te losjes wordt omgegaan met de term ‘diversiteit’? Dat het wordt gebruikt als trendwoord waarbij geen daadwerkelijke ruimte wordt gecreëerd voor minderheden?
Jeftha: Ja. Diversiteit is een gegeven, inclusiviteit is een keuze. Dat er veel verschillende mensen zijn is een feit, maar de vraag is: wat doe je daar uiteindelijk mee?
En, heb je het idee dat musea genoeg doen om de daad bij het woord te voegen?
Jeftha: Ik vind het moeilijk om musea af te rekenen op wat er niet goed gaat; ik zeg natuurlijk liever wat ze wél goed doen. Maar de daad bij het woord voegen gebeurt inderdaad nog te weinig.
In welk museum in Nederland is nog het meeste werk aan de winkel?
Jeftha: Ik steek de hand in eigen boezem en zeg: het Stedelijk. Als platform vanuit dit museum hebben we veel geleerd van het inclusiviteitsproces en moeten we er continu bovenop zitten en kritisch naar onszelf blijven kijken. Je kunt van alles verzinnen en implementeren voor een nieuwe doelgroep en daaraan werken met mensen met verschillende achtergronden, maar alsnog niet goed voorbereid zijn. Zoals bijvoorbeeld islamitische bezoekers uitnodigen zonder halal eten in je museumrestaurant te hebben.
Maar naast Studio i, hebben we bij het Stedelijk nu ook een adviesraad Inclusie en Toegankelijkheid. En de Blikopeners waren er al, wat bestaat uit een diverse groep ruimdenkende jongeren uit alle stadsdelen van Amsterdam die in het museum werken om de blik van publiek en personeel te openen. We zijn dus wel op de goede weg.
Voorafgaand aan dit gesprek namen we op de eerste etage van het Stedelijk een kijkje bij de expo van Raquel van Haver, Spirits of the Soil . We stonden stil bij haar grootste werk, We Don’t Sleep As We Parade All Through The Night. Is dat de favoriet?
Jeftha: Voor mij wel. Wat ik er zo mooi aan vind is dat haar werk vertelt over kolonialisme en imperialisme, en dat het aangeeft hoe die thema’s vandaag de dag nog kunnen doorwerken in onze samenleving. Dat we de ongelijke verhoudingen en structuren van vroeger nog steeds meenemen.
Alicia: Ook los van de inhoud is het een fijn werk om naar te kijken. Elke keer ontdek ik weer iets nieuws.
Jeftha: Zoals die witte tuinstoelen, rechts op het schilderij. Als we ‘s zomers met de hele familie buiten eten zitten we op zulke stoelen.
Alicia: Iedereen heeft die stoelen.
Jeftha: Jullie ook? [lacht]
Alicia: Ja, wie niet. Als jouw familie ze niet heeft, dan heeft de buurman ze wel. Ik vind het ook mooi dat je via een trap naar het werk toe kan lopen en uitgenodigd wordt om dichterbij te komen – als je dat durft, tenminste.
Een memorabel pronkstuk om mee af te sluiten.
Jeftha: Het doet wel heel veel met je. Het is niet alleen groter dan De Nachtwacht, maar ik heb er ook meer mee; het is herkenbaar. Het vertelt iets over de familiegeschiedenissen van mijzelf en mensen in mijn omgeving, die bijna nergens anders een plek krijgen.
Alicia: De Nachtwacht is echt bedoeld als pronkstuk, maar ook met mij doet het niks. Er gebeurt ook niks op. In het schilderij van Raquel zit meer beweging. Meer dimensies, letterlijk en figuurlijk. En allerlei structuren die je wil voelen.
Over De Nachtwacht gesproken: het Rijksmuseum is dit jaar uitgeroepen tot het best bezochte museum van Nederland. Waar zouden jullie, in zo’n museum met een koloniale en weinig inclusieve collectie, als eerste de tanden in zetten?
Jeftha: We werken al samen met het Rijks, maar dan vooral aan het verbeteren van de fysieke toegankelijkheid van het Museumplein – ze hebben bijvoorbeeld ons programma voor rondleidingen voor mensen met dementie geïmplementeerd. Maar inclusiviteit is natuurlijk meer dan dat. Wat we vooral merken, en dat geldt voor meer musea, is dat iedereen snapt dat er voorzieningen moeten komen voor mensen met een fysieke beperking. Die beslissingen worden sneller gemaakt. Maar zodra het gaat over thema’s als gender of ‘race’, waar we in Nederland trouwens nog niet echt een vertaling voor hebben, dan gaat het over identiteit en vinden musea het toch moeilijk om ermee aan de slag te gaan. Ik denk omdat racisme moeilijk bespreekbaar is in Nederland. Dus de emotionele toegankelijkheid, daar zit de grootste uitdaging in. Volgend jaar willen we daar veel energie in gaan steken.
Maar de overwegend Eurocentrische collectie van Het Rijks zal toch nooit echt als een warm bad voelen voor bezoekers met een andere culturele achtergrond?
Jeftha: Schilderijen veranderen niet, maar de manier waarop we erover praten en ernaar kijken wel. En ik vind dat een museum en instituut de ruimte moet bieden om er, ongeacht je achtergrond en mening, iets over te kunnen zeggen. Dat er een gesprek plaatsvindt, hoe moeilijk of ongemakkelijk dat soms ook is.
Hoe zou zoiets er dan uit kunnen zien?
Laatst organiseerden we in het Stedelijk een programma over activisme met Naomie Pieter, Jerry Afriyie, Devika Partiman, Massih Hutak – de meest kritische stemmen in onze samenleving op het gebied van institutioneel racisme, feminisme en gentrificatie. We vinden het belangrijk dat zij dan kunnen zeggen wat ze willen, dat er een gelijkwaardige uitwisseling is tussen deze activisten of andere belangengroepen en de directie. En dat er ook echt iets met hun input wordt gedaan. Zo kaartten Naomie en Devika aan dat zij zich storen aan sommige objectiverende werken die in het Rijks en het Van Abbe hangen, zoals schilderijen van halfnaakte vrouwen die gewillig op een fluwelen sofa liggen. Dus, zonder met het Rijks te hebben gesproken, denk ik dat daar wel een uitdaging ligt.
Vorig jaar sprak ik Imara Limon, curator van het Amsterdam Museum, en zij stelde dat musea nooit volledig inclusief zullen zijn omdat ze in de basis een geschiedenis hebben waarmee ze sommige identiteiten nu eenmaal meer aanspreken. Zijn jullie het daarmee eens?
Jeftha: Zeker. De musea die we spreken hebben allemaal een andere ontstaansgeschiedenis, identiteit en missie. Daardoor zullen diversiteit en toegankelijkheid per museum anders moeten worden ingevuld.
Alicia: Voor musea die in rijksmonumenten gevestigd zijn is fysieke toegankelijkheid bijvoorbeeld al heel snel een groot probleem, gewoon omdat ze daar niks aan kunnen doen.
Jeftha: Voor andere musea is het depot en alle verborgen, soms duistere verhalen die zich daar verschuilen weer belangrijker. Maar dat neemt niet weg dat we als platform continu kritisch moeten blijven en moeten zorgen dat er dingen veranderen. Inclusie is een langzaam proces van vallen en opstaan.
Gaat dat proces wel snel genoeg?
Jeftha: Omdat we met meerdere doelgroepen werken, merken we dat het niet snel genoeg kan; als je in een rolstoel zit en bepaalde dingen niet kan zien, wil je dat dat zo snel mogelijk verandert. We zullen niet binnen een jaar alle oplossingen hebben. Maar het feit dat het publiek en de mensen die in musea werken nu veel kritischer zijn en dat er eindelijk een dialoog over inclusiviteit wordt gevoerd, is iets heel moois.
Alicia: Ik denk dat het vooral heel belangrijk is dat de wil voor inclusiviteit er is. Je kan niet verwachten dat het personeelsbestand van een museum er binnen een jaar anders uitziet. Maar het zou mooi zijn als mensen beseffen dat inclusiviteit in elk museum een thema zou moeten spelen.
Jeftha: Dat heeft ook te maken met privileges; mensen vinden iets pas een probleem als het hen persoonlijk raakt. En ik denk dat het voor Studio i een mooie taak is om dat voor iedereen inzichtelijk te maken.
Diversiteit binnen de kunst- en cultuursector wordt nu ‘afgedwongen’ met subsidies. Werkt zo’n constructie?
Jeftha: Je kan diversiteit wel afdwingen. Maar een duurzame benadering begint pas echt bij het openbreken van het dna van een instituut, niet bij het idee dat er een pot geld is waar je aanspraak op kan maken. Als je als museum nieuwe perspectieven wil binnenhalen, moet je je niet alleen richten op de diversiteit van je doelgroep en publiek, maar ook kritisch kijken naar je personeelsbestand en op een andere manier werven en selecteren – van hr tot communicatie en conservatoren. Is het bijvoorbeeld per se nodig dat iemand kunstgeschiedenis of op hbo-niveau heeft gestudeerd?
Eind vorig jaar werd het Stedelijk door KIRAC bekritiseerd vanwege de identiteitspolitiek die het museum met haar programmering zou bedrijven. Hoe kijken jullie daarop terug? Vinden jullie die kritiek terecht?
Jeftha: Ik ben niet genoeg op de hoogte van dat debat om er iets over te vertellen, maar als platform voor inclusiviteit staan we open voor alle stemmen van links en rechts. En meerdere perspectieven binnenhalen betekent ook: jezelf kritisch blijven bevragen. Alleen zijn musea per definitie wel plekken waar bewuste politieke keuzes worden gemaakt. Zo zie je bijvoorbeeld veel initiatieven om musea te dekoloniseren. Het Afrikamuseum, dat als instituut van macht de genocide in Congo ten tijde van Koning Leopold probeerde te verdoezelen, is daar een sprekend voorbeeld van. En we zien ook dat het publiek zoiets niet meer pikt, gelukkig.
Maar wat vinden jullie, inhoudelijk gezien, van de kritiek? In de video heeft Rem Koolhaas het bijvoorbeeld over “het machismo” van een aantal schilderijen, maar wanneer hij dat uitlegt aan journalist Joyce Roodnat heeft zij geen flauw idee wat hij bedoelt.
Jeftha: Ik heb die discussie niet gevolgd. Maar als inclusief platform zouden we KIRAC graag willen uitnodigen om daar hier in het Stedelijk verder over te praten. Wellicht in een volgend kenniscafé?
In 2011 werd de Code Culturele Diversiteit (CCD) gelanceerd, en instellingen zijn zelf verantwoordelijkheid om die al dan niet toe te passen. Maar dat gebeurt volgens jullie in de praktijk nog relatief weinig. Hoe komt dat?
Jeftha: Waarom dat per museum zo is, weet ik niet. De Museumvereniging gaf recentelijk wel aan dat er de laatste jaren meer wordt gewerkt met de Code, omdat diversiteit en inclusiviteit nu veel meer aandacht krijgen binnen de cultuursector. Sommige musea richten zich nu vooral op de vier p’s: personeel, publiek, programma, partners. Door hun personeelsbestand, doelgroep, programmering en samenwerkingspartners diverser te maken, hopen ze een inclusiever museum te worden. Maar je zou daar nog zoveel meer p’s aan toe kunnen voegen – Richard Kofi, tentoonstellingsmaker bij het Tropenmuseum, had het bijvoorbeeld laatst over de ‘p’ van ‘problematisch’. Als je naar bijeenkomsten van diversiteit en inclusiviteit binnen de sector gaat, zitten er bijvoorbeeld vaak alleen maar witte mensen die hun eigen casus maken voor de samenleving. Daarom blijven we erop hameren om de desbetreffende communities er zelf bij te betrekken.
Zijn culturele instellingen ook niet gewoon bang om hun vingers te branden?
Jeftha: Ik denk dat dat het ook voor een groot gedeelte kan zijn. Maar fouten maken en falen hoort bij werken aan inclusiviteit. Dus durf fouten te maken en deel die met elkaar. Want zo komen we als sector verder.
Maar als je als museum onbedoeld een kwetsende keuze maakt, kun je er natuurlijk op rekenen dat je daar genadeloos voor wordt afgestraft door publiek en media.
Jeftha: Ja, en daarom moet je de doelgroep er vanaf het begin bij betrekken, en die niet pas bij het afronden van je programmering vragen mee te denken, in feite om alles wat scheef zit rechtgetrokken te krijgen. Ik zie daar genoeg voorbeelden van. Zoals een programma over Nederlands-Indië, waarbij pas aan het eind Molukkers zoals ik, Chinezen en mensen uit Papoea worden uitgenodigd om het programma richting te geven en er persoonlijke verhalen aan toe te voegen. En waarbij terminologie werd gebruikt, die voorbijging aan de diversiteit van de bevolkingssamenstelling in Nederlands-Indië.
Zoals?
Jeftha: Het door elkaar halen van ‘Indo’, ‘Indisch’ en ‘Indonesisch’. Of het gebruiken van een koloniale term als ‘Ambonees’.
Alicia: Ik herinner me ook een programma van Het Scheepvaartmuseum over de VOC dat – vanuit aannames, maar ook met hele goede bedoelingen – met het bestaande team was gemaakt. Pas toen de tentoonstelling af was, werd aan gemeenschappen met een niet-Nederlandse achtergrond gevraagd: goh, wat vinden jullie ervan?
Jeftha: Ja, en wat er dan gebeurt is dat zij zich niet herkend, gerepresenteerd en gerespecteerd voelen. Bijvoorbeeld doordat je dus de termen ‘Indo’, ‘Indisch’ en ‘Indonesisch’ door elkaar haalt. Een museumbezoeker hoeft de verschillen tussen deze termen niet te kennen, maar een museum heeft die didactische functie en verantwoordelijkheid wel.
Als de mensen waar je het over hebt erbij zijn, levert dat altijd waardevolle bijdragen op die de programmering en het museum verrijken. Mits je die mensen niet als token inzet en ook echt verantwoordelijkheid en inspraak geeft. Want dat gebeurt ook heel vaak: dat er op een evenement van een instelling bijvoorbeeld een vrouw met een hoofddoek en een persoon van kleur rondlopen en mensen denken: yes, daar maken we een foto van en die plaatsen we dan online, want dat lijkt onze organisatie of doelgroep divers. Dat cosmetische, daar waken wij voor.
Wat was voor jullie het grote leermoment van 2018?
Jeftha: Dat het concept van ‘race’ iets heel lastigs is in Nederland. Mensen vinden het moeilijk om zich een voorstelling van racisme in de Nederlandse samenleving te maken, terwijl het er wel degelijk is. We proberen dat gesprek te faciliteren, of in ieder geval instituten bewust te maken van institutioneel racisme. Dat wij Nederlanders niet per se racisten zijn, maar wel onderdeel uitmaken van een systeem waarbij bepaalde groepen kunnen worden uitgesloten. Vanaf dit jaar proberen we dat mensen ook mee te geven in onze ‘unconscious bias’-trainingen.
Wat zijn jullie van plan in 2019?
Jeftha: Het Van Abbemuseum wil een volledig inclusief, multisensory museum worden, en zet daar volgend jaar de eerste stappen in. Waar we veel energie in gaan steken is Tik-tik: een indoor navigatie-app bedacht door blinde designer Simon Dogger, die blinden en slechtzienden middels tikken en vibraties de weg wijst door het Van Abbe. Verder blijven we de kenniscafés en symposia organiseren. Rond de overzichtstentoonstelling van Maria Lassnig, die in april in het Stedelijk komt, organiseren we bijvoorbeeld een kenniscafé met als thema body awareness. Ook willen we museummedewerkers trainen en aanmoedigen om, aan de hand van de collecties en tentoonstellingen, constructieve gesprekken over onderwerpen als racisme te blijven voeren – zowel intern als met bezoekers. Door het geven van workshops en het lanceren en implementeren van een concrete tool in het Stedelijk hopen we dat dit jaar te bevorderen.
Bedankt, Jeftha en Alicia.