Identiteit

Terugblikken op de HIV-crisis van de jaren 80

HIV-crisis

Series zoals It’s a Sin en Pose schetsen een luisterlijk beeld van hoe de jaren 1980 geweest moeten zijn: schoudervullingen, Kate Bush, synthesizermuziek die op een vreemde manier dansbaar is, gemeen goede feesten… Maar er was ook een mysterieuze ziekte waar vooral jonge mannen aan stierven. De zogenaamde ‘homoziekte’ kwam overgewaaid vanuit de Verenigde Staten. Later spreekt men van aids, of het acquired immune deficiency syndrome, een ziektebeeld dat veroorzaakt wordt door de onbehandelde besmetting met het Human Immunodeficiency Virus (HIV). Met ruim 40 miljoen slachtoffers sinds het begin van de epidemie is het een van de meest dodelijkste ziektes in de geschiedenis. 

Maar hoe zit het met de verspreiding in België in die periode? Maakte hiv hier ook zoveel slachtoffers? Heerste er een angstklimaat? En was het uitgaansleven echt zo levendig en gevaarlijk? VICE sprak vier homomannen die in hun herinneringen afdaalden naar dat donkere decennium.

Videos by VICE

Patrick Reyntiens (59)

image2.jpg

Ik stond aan het begin van mijn leven toen de aidscrisis uitbrak. Ik was jong, zorgeloos, en had veel dromen. Mijn geaardheid was geen probleem. Niet voor mezelf, en ook niet voor mijn omgeving. Ik ging veel en graag uit, want de jaren tachtig waren écht wel geweldige jaren wat dat betreft. De typische eighties muziek, de rode dansvloeren, flamboyante homo’s… We waanden ons allemaal sterren van de dansvloer. Dat lijkt me vandaag niet meer hetzelfde. In Antwerpen had je toen bijvoorbeeld een straat vol met bars waar het ieder weekend leefde.

Aids – over hiv werd nog niet gesproken – was een ver-van-mijn-bedshow. Ik lag er niet wakker van. Ik weet nog dat mijn zus me waarschuwde: “Patrick, er is een ziekte waar homo’s van sterven, pas toch maar op.” Ik wuifde dat weg: “Ja, dat gebeurde in de Verenigde Staten. Daar ben ik nog nooit geweest.”

Op een bepaald moment werd ik toch ziek. Hoesten, schimmels, noem maar op. Mijn huisarts liet me verder onderzoeken en besloot me door te verwijzen naar het Tropisch Instituut in Antwerpen. Gelukkig. Daar concludeerden ze na enkele maanden onderzoek dat ik een hiv-infectie had. Aids. Men zei letterlijk: “U hebt aids, meneer. Bereid u maar voor.” En dat had ik inmiddels gedaan. Ik wist dat de ziekte ongeneeslijk was. De beelden die je zag van aidspatiënten waren angstaanjagend: uitgemergelde mensen met ingevallen gezichten… Ik weet niet meer hoe ik die dag ben thuisgeraakt. Ik herinner me wel nog dat ik vreesde dat iedereen het aan me zou zien.

Twee jaar lang dacht ik: ik ga dood. ik hoopte maar dat het snel zou gaan. Iedere week moest ik naar het Tropisch Instituut voor allerlei behandelingen. Dan nam ik de trein en de bus naar Antwerpen, en ik herinner me nog dat ik mezelf ervan weerhield iets gevaarlijk en dom te doen… zoals mezelf voor de trein gooien. Ik wilde soms gewoon dat het voorbij was, uit angst voor wat er zou komen. In het Tropisch Instituut zag ik ook telkens voorbeelden van hoe het me kon vergaan. Patiënten waren er non-stop aan het hoesten, en zaten er vaak levenloos en uitgemergeld bij.

“Elke keer sloop de gedachten in mijn achterhoofd: wie zal er volgende keer niet meer bij zijn?”

Van de ene op de andere dag werd ik ontslagen. Men was te weten gekomen dat ik seropositief was. Op de ontslagbrief stond er natuurlijk ‘reorganisatie’, maar ik wist wel beter. Het doet me nog steeds pijn om daaraan terug te denken. Ook de vakbonden lieten me trouwens in de kou staan. “Ja manneke, dat is ook nieuw voor ons,” zeiden ze. Ik begrijp dat mensen uit onwetendheid angstig reageren, maar ook na de crisis heeft dat bedrijf zich nooit geëxcuseerd. Maar bon, ik heb daar anoniem over getuigd in de krant De Morgen. Dat was een klein interview, maar stond wel groot op de voorpagina. Hoewel het anoniem was, slaagde het aidsteam – dat was een sensibiliserend initiatief dat werd opgericht door een aantal vrijwilligers uit de homogemeenschap – er alsnog in me te identificeren en te contacteren. En zo ben ik uiteindelijk bij hen beland. Ik stond mee aan de wieg van de organisatie en heb de werking mee uitgebouwd tot wat het vandaag is: Sensoa. Ik werk nog steeds als hiv-ervaringsdeskundige. Al in honderden scholen heb ik gesproken over de ziekte in een poging het taboe erop te verminderen.

Mijn job maakte me activistischer. Ik durfde al wat luider op de tafel te kloppen wanneer het nodig was. Zo gebeurde het ook dat ik stilaan weer vooruit durfde te kijken. Verre toekomstplannen maakte ik nog niet, maar de nabije toekomst kon ik weer in de ogen te kijken. Dat activisme was toen trouwens ook echt noodzakelijk. Ik heb veel mensen gekend die omwille van een hiv-infectie uitgesloten werden van hun familie. Koppels waarvan één persoon de diagnose kreeg en vervolgens zijn partner niet meer mocht zien van diens familie. Mensen die niet uitgenodigd werden op begrafenissen omwille van een besmetting. Dat soort gekke toestanden gebeurden.

Heb ik veel mensen verloren? Te veel. En te veel op jonge leeftijd. MIjn netwerk in de homocommmunity was, omwille van mijn werk en engagement, groot. Iedere twee weken organiseerden we bijvoorbeeld een etentje met de hiv-vereniging van Vlaanderen. Elke keer sloop de gedachten in mijn achterhoofd: wie zal er volgende keer niet meer bij zijn? Dat klinkt morbide, maar het was de bittere realiteit. Ik heb vandaag nog steeds een koekendoos vol doodsprentjes. Het doet me goed om dat te bewaren. Af en toe neem ik die nog eens vast. Zo blijven de mensen die we verloren zijn toch een beetje bij me.

Guido Totté (78)

Ik ben geboren in het jaar 1945. Dat betekent dat ik tijdens de hiv-crisis een jonge veertiger was. Ik gaf les niet-confessionele zedenleer en was al enkele jaren actief als linkse activist: in 1976 heb ik samen met enkele bevriende mannen de Rooie Vlinder opgericht. Dat was ‘een socialistische actiegroep ter bevrijding van de homoseksualiteit’. In die periode was het belangrijk om op te komen voor onze rechten als homo, want die waren zeker nog niet gelijk.

In de jaren tachtig groeiden vrije radiozenders (illegale radiozenders, nvdr.) als paddenstoelen uit de grond. In Antwerpen werd in 1980 Centraal opgericht, een lokale, niet-commerciële zender, en vanaf de eerste week presenteerde ik daar samen met Jo Pattijn een homoprogramma genaamd Koffie Verkeerd. Ik heb dat zes jaar volgehouden, Jo enkele jaren langer. In het begin was dat spannend, want absoluut illegaal. Van tijd tot tijd viel de politie binnen en nam die alles in beslag, waarna wij een nieuwe zender kochten en vanop een andere locatie verder radio maakten. Ons programma was trouwens heel tof. We brachten vaak taboe-onderwerpen ter sprake en benaderden dat objectief, zonder vooroordelen en zonder homoseksualiteit te problematiseren. Bovendien draaiden we steengoede muziek.

Aids was aanvankelijk iets dat zich afspeelde in de verre Verenigde Staten en Congo. De ‘homoziekte’ werd het genoemd – alsof een ziekte een seksuele geaardheid prefereert. Absurd. In het begin van de jaren ‘80 bleef het een ver-van-ons-bedshow. We kenden nog niemand die ziek was. Enkele jaren later kwam het dan toch naar België overgewaaid, dus sneden we in 1984 het onderwerp aan tijdens een uitzending van ons radioprogramma. We hebben toen dé expert ter zake uitgenodigd, Peter Piot. Hij was onderzoeker aan het Tropisch Instituut in Antwerpen en een internationale autoriteit op vlak van aids. Ik kende Peter van vroeger. In de jaren ‘60 waren we bevriend. Tijdens dat interview vroeg ik, in een vlaag van zeer verregaande naïviteit en omdat ik de zwaar beladen uitzending wilde opleuken: zeg je nu dat we niet meer mogen vrijen, Peter? Hij was een heel zachtaardige man maar reageerde zeer kwaad: allé Guido, waarom zeg je nu zoiets belachelijk? Natuurlijk mag je vrijen, maar je moet je beschermen! Pas veel later werd me duidelijk waarom hij toen zo kwaad werd: mijn broer was op dat moment al een paar keer in het Tropisch Instituut geweest en was seropositief. Ik wist dat op het moment van de uitzending nog niet, en Peter was gebonden aan het medisch geheim. 

Vanaf het midden van de jaren ‘80 begon de crisis hier toe te slaan. In de periode tussen 1986 tot 1995 zijn ontzettend veel mensen gestorven aan de gevolgen van hiv. Een van de eerste vrienden die ik verloor, stierf op één week tijd. Hij had een longontsteking en medicatie hielp niet meer omdat zijn immuunsysteem te verzwakt was. Hij is gestikt. 

“Onze rechten zijn kwetsbaar, broos, ondanks de jarenlange strijd voor gelijkheid.”

Om de zoveel weken moesten we naar een begrafenis. Het was een slachtpartij. De ene na de andere man stierf. En dat waren allemaal jonge mannen: twintigers, dertigers, veertigers… Uit streng katholieke hoeken, en vooral uit de Verenigde Staten, hoorde je men wel eens zeggen: aids is een straf van god voor het losbandige gedrag van homo’s. Belachelijk, maar dat het wilde tijden waren, klopte zeker. Vanaf dat moment kwam sensibilisering op gang en begon men het gebruik van condooms te stimuleren. Eigenlijk was dat te laat. Toen waren er al te veel doden gevallen.

Er heerste geen globaal angstklimaat, maar je hoorde wel vreselijke verhalen van homo’s die gediscrimineerd werden. Koffietassen die na een bezoekje niet gewoon afgewassen maar afgekookt werden. Mensen die homo’s geen hand meer wilden schudden. Mensen die homo’s niet meer wilden omhelzen… Die irrationaliteit was er. Anderzijds vergat je het hele gebeuren ook wel eens. Ik ben in die tijd naar Azië gereisd samen met een vriend die seropositief was – eigenlijk had die op dat moment al ‘full-blown aids’, maar hij was nog goed. We gingen daar snorkelen en eenmaal terug in het bootje bleken we allebei wondjes aan onze voeten te hebben van het koraal. Mijn vriend haalde een flesje ontsmettingsmiddel boven en gebruikte dat op zijn wonden. Ik zei: geef me dat ook eens. Hij reageerde meteen: Guido, dat flesje is aan mijn bloed gekomen en dat ga je op jouw wonden smeren? Ik had daar niet bij stilgestaan. Dat is de laatste vriend die ik kende die is overleden aan aids, in ’95. Hij was net 40 jaar.

Mijn broer stierf uiteindelijk in 1986. Hij was amper 36 jaar oud. De laatste maanden waren heel zwaar. Hij was gehospitaliseerd in het Tropisch Instituut. Vroeger was daar een kleine hospitaalafdeling met enkele bedden. Dat was destijds opgericht voor kolonialen die op verlof kwamen of ziek waren (in 1987 is die afdeling opgedoekt, nvdr.). In ieder geval, Wim, mijn broer, lag daar de laatste drie maanden van zijn leven. Hij was erg afgetakeld, vermagerd, en wilde eigenlijk geen bezoek meer. Alleen mijn ouders, zijn partner en ik waren nog welkom. De laatste twee maanden van zijn leven gingen we dan ook iedere dag bij hem op bezoek. De verpleegkundige complimenteerde ons daarop. Ze vond dat mooi en vertelde ons dat er jongens op de gang lagen die moederziel alleen stierven. Zij waren door hun familie verstoten omwille van hun ziekte, compleet eenzaam. 

Wim heeft trouwens een lange, pijnlijke strijd geleden. De laatste twee weken huilde hij onophoudelijk. Hij had koorts en niets hielp nog. Ik vroeg aan de arts om hem uit zijn lijden te verlossen. Hij zou toch doodgaan, het was slechts een kwestie van tijd. Die arts reageerde verontwaardigd: vraag je nu of ik hem wil vermoorden? Het is uiteindelijk mijn moeder nota bene die aan een arts-assistent tijdens zijn nachtshift heeft gesmeekt om mijn broer te laten inslapen. Die nacht is Wim gestorven.

Vandaag is een hiv-besmetting geen doodvonnis meer, gelukkig, maar bescherming blijft belangrijk. We moeten ook blijven vechten voor onze rechten en verworvenheden, vind ik. Kijk maar naar landen zoals Polen of Hongarije, waar gelijke rechten voor de holebigemeenschap onder druk staan. Onze rechten zijn kwetsbaar, broos, ondanks de jarenlange strijd voor gelijkheid. Ik zou graag afsluiten met de boodschap: blijf voor jezelf opkomen. En bescherm jezelf. 

Darryl E. Woods (63)

image1.jpg

Ik ben geboren in Alabama, de Verenigde Staten. In 1983 verhuisde ik naar New York om te studeren aan de Dance Theatre of Harlem, een overwegend zwart dansgezelschap. Ik heb de aidscrisis, als jonge twintiger die openlijk homo was, vanop de eerste rij meegemaakt in de Verenigde Staten. Dat was zeker beangstigend. Medestudenten verdwenen plots. Ze kwamen een tijdlang niet meer opdagen voor de lessen en wanneer je ze terugzag, waren ze nog maar een schim van zichzelf, mager en met vlekken in het gezicht. Je zag mensen aftakelen van een onbekende ziekte. Ook sommige leraren werden ziek. Ik herinner me een choreograaf die uitviel omwille van een hiv-besmetting.

Uiteraard was ik bang om ziek te worden. Om de confrontatie te vermijden, liet ik me bewust niet testen, maar op een bepaald moment was ik toch wel heel hard aan het hoesten. Ik ging naar de spoeddienst van een ziekenhuis – ik had geen vaste dokter en geen ziekteverzekering. De verpleegster zette meteen een mondmasker op. Men wist niet goed in welke mate het virus overdraagbaar was en ook medisch personeel vreesde via de lucht geïnfecteerd te raken. Het was vergelijkbaar met de coronapandemie, maar misschien nog een tikkeltje chaotischer omdat er minder informatie beschikbaar was en vooral jonge mannen stierven.

Eind jaren 1980 ben ik naar Europa gekomen. Ik volgde mijn liefde naar België. Ik woonde toen in het geboortedorp van mijn partner: Zwankendamme. Een klein West-Vlaams dorpje dicht bij Zeebrugge. Ook hier was dat angstklimaat aanwezig. Ik voelde me extra geviseerd omwille van mijn afkomst. In België kende men het virus aanvankelijk vooral als iets dat zich afspeelde in de Verenigde Staten. Ik had de indruk dat mijn Amerikaanse tongval toch vaak mensen schrik aanjoeg. Dat raakte me. Uiteindelijk werd ik besmet toen ik op tournee was in Berlijn – dat was in 1991. Met een bang hartje liet ik me testen en de resultaten waren duidelijk: seropositief.

Omdat ik in een klein dorpje woonde en veelal bekeken werd als ‘een vreemdeling’, had ik niet echt een uitlaatklep. Homoverenigingen of verenigingen voor hiv-positieve mensen waren er niet in Zwankendamme. Daarvoor moest je naar Antwerpen of Gent. Ook de familie van mijn partner mocht niet weten van mijn ziekte. Dat was eenzaam… Ik miste iemand om erover te kunnen spreken, want zo’n diagnose was in die tijd niet niets. Ik vreesde ervoor om dood te gaan. Vandaag maak ik er geen geheim meer van. Ik schaam me er niet voor en spreek er open over. Dat is belangrijk. De jongere generatie lijkt te denken dat hiv iets uit het verleden is. Iets uit de jaren tachtig. Maar ook vandaag circuleert het virus nog steeds. Hoewel mensen kunnen leven met HIV, blijft bescherming belangrijk. Die boodschap wil ik onderstrepen.

Bart Rondas (55)

image3.jpg

Ik ben geboren in de jaren ‘60 in Brugge. Dat was toch een heel andere tijd om in op te groeien. Het katholicisme was nog erg aanwezig in de samenleving, maar mijn familie stond daar een beetje los van. Mijn ouders waren vrij progressief en bewogen zich deels in een artistiek en alternatief milieu. Seksualiteit was toen een verzoenend gegeven. Zeker in de jaren ‘70 werd er op los geëxperimenteerd. Ik was toen nog een kind, maar ik was altijd op straat te vinden. Dat maakte mij assertief, ik pikte snel dingen op, maar ik kreeg daardoor ook al vroeg te maken met seksueel ongepast gedrag. Mijn eerste ervaringen waren dus eerder negatief. Ook mijn eerste ervaring met een man, toen ik nog geen 18 jaar was, is in het licht van vandaag niet oké, want die persoon in kwestie was een dertiger. Een godsdienstig schuldgevoel over mijn geaardheid heb ik nooit gehad. Maar echte voorbeelden had je niet en dat maakte het toch moeilijk. Op mijn 19de ben ik uit de kast gekomen naar mijn ouders toe. Die maakten daar geen probleem van, al vreesden ze wel dat ik nooit iemand zou vinden. 

In de jaren 1980 was de aidscrisis in volle gang. Bij mij thuis werd er frequent naar BBC gekeken. We waren dus snel op de hoogte. Ook de toenmalige BRT sprak vaak over aids.

Voor mij was de crisis ontzettend frustrerend. Ik was jong, ging op kot en wilde mijn seksualiteit ontdekken. En plots is daar een ‘homoziekte’. Ik dacht: gast, je moet opletten of je wordt geen 25 jaar. Mijn ouders hebben toen doodsangsten uitgestaan. Maar onterecht, want ik was streng voor mezelf en deed aan ‘safe sex’. Crisis of niet, ik wou genieten van mijn seksualiteit. 

Eén keer liep het alsnog mis. Een vriend en ik verbleven in Parijs in het Ritz – ik vertoefde eerlijk gezegd wel in een yuppie-milieu – we waren verliefd en deelden de lakens. Na het vrijen belandde zijn kleenex op een open wondje van mij. Het voorval is jaren door mijn hoofd blijven spoken. Misschien was hij wel besmet? Eraan terugdenkend, zag ik de aidsbacteriën in mijn huid kruipen. Zo erg was dat. Daarna werd ik nog strenger voor mezelf.

“De uitslag was uiteindelijk negatief. We hebben toen letterlijk gedanst van vreugde.”

Een viertal jaar lang stak ik mijn hoofd in het zand uit angst voor dat ene onveilige voorval. Uiteindelijk liet ik me dan toch testen op hiv. Dat ging er emotioneel aan toe. Ik was bang. Mijn moeder is toen zelfs, in afwachting van de resultaten, bij mij blijven slapen. Ook met mijn vader beleefde ik toen intieme momenten. De uitslag was uiteindelijk negatief. We hebben toen letterlijk gedanst van vreugde.

De test was negatief, maar ik had het gevoel door het oog van de naald te zijn gekropen. Dat er nog steeds mensen onveilige seks hadden, maakte me kwaad. Een vriend van me engageerde zich in het Aidsteam (een organisatie van vrijwilligers die inzette op sensibilisatie, nvdr.) en ging regelmatig gratis condooms uitdelen in wat bekend stond als de ‘cruise-zones’, plaatsen waar mannen elkaar ontmoetten voor seks, zoals sauna’s en parken. Ik ging af en toe mee. Op een keer zagen we in het Citadelpark in Gent een groep mannen verwikkeld in groepsseks. “Gebruiken jullie wel een condoom?”, vroegen we. Nee, zo bleek, maar we werden boos uitgejouwd. 

Een deel van de homogemeenschap reageerde heel positief op de crisis en probeerde acties te voeren, te sensibiliseren. Ook vanuit de overheid kwamen er veel initiatieven zoals de Aidsbus en de hulplijn voor hiv-positieven. Toch was er ook een groot deel dat liever deed alsof de ziekte niet bestond. Ik kon vrijer over hiv praten met mijn niet-homoseksuele vrienden.

Ik heb hiv en nu? | allesoverseks.be – van Sensoa

Volg VICE België en VICE Nederland ook op Instagram.