VICE Nederland bestaat tien jaar. Om dat te vieren geven we een enorm feest, en posten we de komende weken verhalen die we het afgelopen decennium hebben gemaakt en die we koesteren. Als je ook naar ons verjaardagsfeest wil komen, neem dan de cybertrein en stap uit bij vicewordt10.nl
In 2010 spraken we fotograaf Paul Blanca over onder andere speedballs gebruiken met hoertjes, zijn relatie met Robert Mapplethorpe, en stierenvechtende dwergen.
Videos by VICE
Paul Blanca is een Nederlandse fotograaf die in de jaren ’90 werd beschuldigd van de bomaanslag op kunstenaar Rob Scholte. Dat onderwerp is wel zo’n beetje doodgeschreven door ieder medium dat Nederland rijk is, maar toen onze vriend Menno Kok een tijdje terug over Blanca begon vertelde hij ruige verhalen over drugs en woesternij waar we meer over wilden weten, maar niets over konden vinden. Dus vonden we het tijd om hem zelf maar eens uit te horen over zaken als hoe het was om verslaafd te zijn aan dope en meisjes aan het huilen te krijgen voor een foto.
We spraken onder meer over speedballs gebruiken met hoertjes, zijn relatie met Robert Mapplethorpe en stierenvechtende dwergen. Het voelde alsof ik naar een avontuurlijke oom zat te luisteren. Tijdens het gesprek dronk Paul zes bier, vier oude jenever en een koffie, werd hij twee keer emotioneel en hoestte hij drie keer rochelend. Ikzelf dronk vier bier, een ijsthee en een cappuccino en was een keer ontroerd.
VICE: Hoe ben je begonnen met fotograferen?
Paul Blanca: Ik ontmoette Eva Veldhoen, de dochter van de schilder Aat Veldhoen. Dat was mijn introductie in het kunstcircuit. Ik rommelde toen al wat met camera’s, maar Henk van Dijk, de vriend van de beroemde choreograaf Hans van Manen stelde me aan hem voor. Ik kreeg een vriendschap met hem en hij werd een mentor van me. Hans fotografeerde ook, en hij vroeg op een gegeven moment of hij een portret van me mocht maken. Via Hans maakte ik mijn entree in de balletwereld en toen maakte ik foto’s van de dansers. Dat resulteerde in mijn eerste expositie.
Wat was je eerste camera?
Een Canon F1. Om eerlijk te zijn heb ik voor mijn eerste camera’s een inbraak gepleegd. Ik had helemaal geen geld, dus ik gooide een baksteen door de ruit. Toen had ik meteen drie camera’s, waarvan ik er twee heb weggeven en eentje gehouden, en daarmee ben ik gaan schieten.
Hoe was je als jongetje?
Ik was een druk jongetje. Ik had een tweelingzusje. We waren onafscheidelijk. Toen we jong waren verhuisden we van Curaçao naar Amsterdam, maar mijn moeder was een alleenstaande vrouw, dus we hebben een korte tijd in een kindertehuis gezeten. Dat was een bijzonder traumatische ervaring. Het was een soort gevangenis. Ik weet nog wel dat het koud was in de schaduw bij de zandbak waar we de hele dag moesten zitten en buiten het hek zagen we andere kinderen in de zon lopen.
Waar was dat?
In Amsterdam, bij de Stadhouderskade in de buurt. Na een tijdje vond mijn moeder een huis en zijn we daar gaan wonen. Toen hebben we eerst nog een tijdje op een katholieke school gezeten. Dat vond ik ook verschrikkelijk. Als de juffrouw even niet keek trok ik mijn zusje bij me en kropen we naar buiten. Of we sprongen uit het raam. Ik heb even valium gekregen. Toen lag ik als een zombie op de bank. Later zijn we naar het Montessori gegaan, en dat onderwijs paste beter bij mijn karakter, dus toen ging het een hele tijd goed.
Goed, en op een gegeven moment maakte je dus foto’s van balletdansers?
Ja, maar ook van wat er in mijn leven gebeurde. Ik was 21 en hield van de directe manier van communiceren die je met fotografie hebt. Na die eerste expositie die ik had met mijn foto’s van balletdansers ontmoette ik Robert Mapplethorpe. Hij had een expositie in een galerie in Amsterdam. Na die expo ging ik naar New York om hem te ontmoeten. Hij introduceerde me hij een paar collectioneurs en de eigenaar van de galerie waar hij veel mee werkte. Daar had ik toen ook een expo.
Jullie zijn toen vrienden geworden.
Ja, het was een goede vriendschap. Nou, dat was het totdat Robert aids kreeg. Daarna zag hij me eigenlijk als een soort competitie.
Toen ik me over je inlas voor dit interview kwam ik die quote van Mapplethorpe steeds tegen: “Blanca is mijn enige concurrent.”
Ja, dat zei hij gewoon tegen me. Dat ging over de fotografie hoor. Toen hij ziek was zag hij me ook meer als concurrent in die zin van: “Ik ga dood en hij leeft door.” Het werd steeds stroever, dat was wel jammer.
Waarom klikte het met Robert?
We hadden dezelfde manier van tegen de wereld aankijken, en allebei die passie voor fotografie en kunst.
En qua persoonlijkheid?
Daar zat niet zoveel verschil in. Behalve dat Robert homoseksueel was en hij alleen maar op zwarte mannen viel. Ik viel alleen op vrouwen. Ik fotografeerde in die tijd ook bijna alleen maar vrouwen.
Een vrouw loopt voorbij en ze groet Blanca.
Dat was Heike, een ex-vriendinnetje van me.
Een van de velen?
Nou, dat valt wel mee hoor.
Ben je monogaam?
Ja, maar alleen als ik een vaste vriendin heb. Er zijn periodes geweest dat ik absoluut niet monogaam was. Toen had ik heel veel vriendinnen achter elkaar.
Terug naar New York.
Ik ging heel veel op en neer. Dan was ik weer een maand daar, dan weer drie maanden hier. Op een gegeven moment zat ik daar met een hoop kunstenaars van mijn generatie: Peter Klashorst, Gerald van der Kaap, Koos Dalstra, Ernie & Bidet. We deelden een huis. Een enorme zwijnenstal was dat. Wij sliepen dus bovenop de centrale verwarming, die dag en nacht stond te gloeien, en het enige water dat er was was water uit de wc. Dus moesten water uit de wc drinken, dat was nogal een dramatische toestand.
Romantisch.
Achteraf gezien wel.
Je werk is eigenlijk een combinatie geweest tussen portretten, kunst en reportages. Wanneer ben je begonnen met journalistiek?
Ik wilde op een gegeven moment wekelijks geld, waardoor ik gewoon een vast inkomen had. Toen bedacht ik me dat ik misschien een column kon schrijven in Het Parool. Dat stelde ik toen voor, en ze zeiden, ga er maar drie schrijven, en kom dan maar weer terug. Ik schreef toen drie columns over dingen die ik meemaakte. Dat vonden ze toen wel goed en toen heb ik dat een jaar gedaan. Elke week een kolom met een fotootje erbij. Op een gegeven moment vroegen ze of ik dubbele pagina’s wilde maken, maar dat werd toen te veel.
Het werd echt werk. Veel te veel werk ja. lk was veel te lang bezig. Dus toen is het uiteindelijk gestopt. In die tijd zat ik veel in Spanje.
Hoe kwam je daar terecht?
Ik kreeg een uitnodiging van een galerie om te exposeren. Toen kwam ik in contact met stierengevechten. In Saragossa was dat.
Toen maakte je die afdrukken van foto’s van stierenvechters, gedrukt met stierenbloed.
Ja, met dat bloed ja.
“Toen ik daar klaar mee was ging ik op tour met stierenvechtende dwergen.”
Wat vond je mooi aan stierenvechten?
De symboliek. Die matador staat in de trachadaluches, het pak van goud, en dat symboliseert het leven. En de stier is zwart, dat is de dood. Als die matador die stier doodt, is dat onsterfelijkheid. En dat is iets wat iedereen eigenlijk wel wil. Die dramatiek zit achter het stierenvechten. lk vond het heel fascinerend. Ik bestudeerde die wereld een jaar lang en op een gegeven moment snapte ik het wel, en toen ging ik fotograferen. Toen ik daar klaar mee was ging ik op tour met stierenvechtende dwergen. Dat was erg geestig.
Waren er ook kleine stiertjes?
Ja, maar die waren voor hen alsnog echt groot.
En daar toerde je mee door Spanje?
Ja, en Zuid-Frankrijk. Die dwergen hadden een verschrikkelijk uitputtend leven. Ze reisden heel Spanje door. Ik sliep bij ze in de bus. Het enige verschil met echte stierenvechters was dat de stier niet dood hoefde. De performance eindigde altijd als ze de stier op de grond kregen. Wat op zichzelf een behoorlijk hachelijke onderneming was met hun grote hoofden en kleine nekken. De meeste dwergen worden ook niet oud. Het hoofd is gewoon te zwaar. Maar het waren lieve mensen hoor. Zij namen het heel serieus. Ze vochten er bijna om om wie de matador mocht zijn. Er waren ook altijd wel mensen met verwondingen en toestanden. Maar het publiek, weet je, nam het natuurlijk totaal niet serieus. Die lagen onder de banken van het lachen. Hoe slechter die dwergen vochten, hoe harder het publiek lachte. Hup, daar vloog er weer een door de lucht, haha.
Loop jij nou ook te lachen?
Voor die dwergen was het heel erg sneu.
En daarna schoot je hun portretten?
Ja, dat was meestal met één foto klaar. Het is voor van honderden foto’s schieten en dan de beste uitkiezen. Ik probeer mijn beeld meestal van te voren uit te denken. Op die manier kun je iemand regisseren in plaats van zeggen, doe maar wat. Dat vind ik zwakste wat er bestaat.
Ik heb gelezen dat je aan de drugs ging toen je voor Nieuwe Revu een reportage maakte over mensen die woonden in verlaten metrotunnels in New York.
Ja, die reportage is nooit afgekomen.
Waarom niet?
Weet ik eigenlijk niet, maar ik heb een tijd lang veel drugs gebruikt.
Heroïne.
Ja, heroïne en crack.
En coke.
Ja precies. Op een gegeven moment ben ik beschuldigd van die aanslag op Rob Scholte en toen ben ik toch wel behoorlijk verslaafd geraakt. Door alle stress en alle gedoe.
Maar toen dat gebeurde gebruikte je al wel.
Ja, maar toen werd het best wel heftig. Het heeft me best veel gekost. Niet alleen geld, maar ook veel tijd. Je kunt ergens veel tijd in steken, en dat je er iets aan hebt omdat je iets leert kennen. Dat je een stuk van de maatschappij leert kennen. Maar als je erin blijft hangen, dan schiet dat niet op. Dat is niet creatief.
Hoe ben je ermee begonnen?
Het gekke is dat ik ermee ben begonnen door de danswereld.
Dat is toch niet raar? Ik ken zoveel mensen die coke gebruiken in de dancewereld. Of wacht, danswereld. Ballet?
Ja, ballet. Ik weet niet hoe het nu is, maar in de jaren ’80 werd daar behoorlijk veel cocaïne gebruikt. Ik denk omdat het een heel fysieke drug is en mensen dachten dat ze er beter door zouden presteren. Met heroïne kwam ik voor het eerst in aanraking toen ik een serie maakte met Paul de Bruin, ook een fotograaf. Die serie noemden we Wit en Bruin. Wit is coke, en bruin is heroïne. De Afghaanse heroïne is bruin van kleur. In Amerika en Spanje heb ie witte heroïne. Daar gebruiken ze het ook anders. Daar spuiten ze het allemaal.
Jij rookte het.
Ja. Maar niet meer hoor!
Maar hoe ging die eerste keer dan? Waarom doe je dat?
Die eerste keer was eigenlijk in Spanje. Ik was bij een paar vrienden op bezoek. Een vriend en een vriendin hadden de gewoonte om een keer in de week heroïne te snuiven.
Te snuiven?
Snuiven ja.
Waarom?
Dat werkt net zoals je het rookt.
Ja?
Ja. Ik snoof het ook. Het rare is dat je er verschrikkelijk, verschrikkelijk lekker stoned van wordt. Je zit ook meteen op een heerlijke wolk. Het is een heel erg prettig gevoel. Maar die eerste keer wil je lichaam het niet en is het meteen ontzettend kotsen. En toch is het kotsen ondergeschikt aan het gevoel. Je zou denken: je wordt ziek en je gaat kotsen en je doet het nooit meer van je leven, maar dat is dus niet het geval. Later kwam ik in Amsterdam voor Wit en Bruin, over die hoertjes die achter het Centraal Station werkten, de straathoertjes van de Zeedijk. En die gebruikten zogenaamde speedballs. Speedballs heb ik maar twee keer gedaan in mijn leven.
Wat is het?
Het is een mengsel van coke en heroïne en je spuit het door elkaar heen. En het geeft een enorm soort van orgasme. Bwooaaafff jongen! De sterren springen uit je ogen, letterlijk weet je wel. Sterker dan het sterkste orgasme dat je kunt hebben. En door die heroïne zakt dat dan langzaam af. Het is heel erg gevaarlijk en het is on-ge-lofelijk verslavend. Al die meisjes zijn ook dood.
Ja.
Ik heb er dertig gefotografeerd en tien jaar later ben ik weer op zoek gegaan naar die meisjes en ik heb er maar een paar gevonden. De rest was allemaal dood. Ik hoorde van die jongens om me heen, van die hotels waar ze hun klanten mee naartoe namen: allemaal dood. Een gedeelte is vermoord door klanten.
Het was een hardere tijd dan nu. Nu staat er niemand meer bij het CS.
Ik geloof dat er nog wel zoiets bestaat, maar dan verder weg, bij het havengebied. Maar die tijd dat er ‘s nachts op de Zeedijk 200 junkies en 50 dealers stonden is voorbij. In de Bijlmermeer idem dito. Dat was gewoon een 24-uurs industrie. Nu is het bellen, en er komt een dealer in de auto langsrijden. Ik denk wel voor een ander publiek dan toen. Hoewel er altijd hosselaars blijven. Junks met hun trucs.
Wat voor hosselaars had je in jouw tijd?
Je had bijvoorbeeld Jan Krat. Jan Krats hossel, zijn specialiteit om aan geld te komen, was dat hij wist hoe hij bij supermarkten bij de lege kratten kon komen. In heel Noord Holland deed ie dat. Stapte hij in een trein en ging hij naar een dorp en dan kreeg hij het voor elkaar om stapels kratten weg te halen en die opnieuw in te leveren. Daar haalde-ie honderd gulden per dag mee binnen. In die tijd kon je daar aardig wat drugs voor kopen. Zeker in de Bijlmermeer, daar kostte het bijna niks.
Kwam hij aan met z’n bonnetje bij de kassa. Wat was jouw hossel?
lk had geen hossel. Ik heb altijd eerlijk voor mijn drugs betaald.
Nooit rock bottom geraakt.
Nee. Maar als ik die fotografie niet had. Dat was echt mijn redding, omdat de fotografie altijd net iets interessanter was dan de drugs. Ik heb op een gegeven moment wel op het randje gestaan.
En wat was dat verhaal dat je bij verschillende galerieën werk verkocht, maar dat je eigen galerie de negatieven had, zodat er niet te veel reproducties zouden worden verkocht?
Nou nou nou nou nou, daar klopt helemaal niks van! Maar je moet je wel zo’n beetje aan je edities houden. Ik ben weleens doorgeschoten. Maar het is een hoop gelul hoor. Er wordt een hoop geluld. Het slaat helemaal nergens op. Het is flauwekul. Ik heb wel eens een extra editietje gemaakt. Je moet toch geld verdienen. Het is al best een moeilijk beroep.
Ben je goed?
Ja, ik ben wel trots op wat ik heb gedaan.
Waar ben je het meest trots op?
Die serie Wit en Bruin was erg goed. Het stierenvechterswerk is goed. De laatste serie, Kristal, is erg mooi.
Wat vind je goede fotografie?
Dat heeft iets met tijd te maken. Een goede foto is tijdloos.
Wat maakt iets tijdloos?
Een echte emotie is tijdloos.
Zoals je serie met huilende vrouwen?
Ja, dat blijft sterk. Ik heb ook een serie gemaakt van vrouwen die een orgasme hadden. Was net af, lag bij de kleurcorrectie, ging naar de collectie in Barcelona en toen kwam ik daar en was de enveloppe leeg. Gestolen.
Wat kut. Hoe kwam die serie huilende vrouwen tot stand?
Ik vroeg vrouwen of ze zich wilden concentreren op hun grootste verdriet. Dat was heel heftig hoor. Ik vroeg ze na afloop ook wat dat verdriet nu was waar ze zich op concentreerden. Opvallend genoeg was dat bij meer dan de helft van de meisjes incest. Dat was waanzinnig.
Hoe kwam je aan die meisjes?
Dat ging via via. Er waren een aantal danseressen bij. Ook gewoon vriendinnen, en vriendinnen van vriendinnen. Er zat een meisje bij dat ik vroeg op een dichtfestival in Utrecht.
Waarom doen die vrouwen dat voor jou?
Omdat ze mijn werk wel overtuigend vonden. Omdat ik er ook serieus naar vroeg. Maar het was heel extreem. Het extreemste was een meisje dat niet kon huilen. Ze was net ontslagen uit een inrichting. Daar had ze twee jaar gezeten. Ze was jarenlang misbruikt door haar vader, en haar moeder wist dat nota bene. Als zij in de badkamer was, schoof haar vader vijf gulden onder de badkamerdeur door en dan moest ze opendoen en dan moest ze haar vader bedienen. Dan moest ze haar vader pijpen. En later neukte hij haar ook. En dat is doorgegaan tot ze een jaar of 14, 15 was. Toen is ze het huis uit gegaan en heeft ze het helemaal weggestopt alsof het nooit gebeurd was. En toen ze 20 of 21 was kwam het helemaal terug en is ze knettergek geworden. Toen hebben ze haar twee jaar opgenomen in een inrichting. Het schoftige was dat die moeder precies wist wat er aan de hand was, maar het opnam voor de vader. Dus het meisje was niet meer welkom thuis en de hele shit. Ik ben meegegaan toen ze voor de eerste keer terugging naar haar ouders. Dat moest van haar psychiater. Voor het verwerkingsproces. Dus ik mee naar die ouders. Bweeugh.
Hoe was dat?
Walgelijk. Dan zie je zo’n onbenullige man, zo’n heel gewone doorsnee hufter met een doorsnee vrouwtje in een eengezinswoning, naast elkaar op de bank. En wij er met twee stoelen tegenover. En er kwam ook helemaal niks uit. Een kopje koffie met een koekje erbij en toen weer weg. Het ging helemaal nergens over.
Een deprimerend verhaal.
Bijzonder deprimerend ja.
Laat me van onderwerp veranderen. Dennis Duijnhouwer, een fotograaf die ik ken, vertelde me dat je zijn carrière hebt gekickstart, omdat hij maar wat rondhing in het fotolab waar jij ook je foto’s printte, en dat jij hem toen hebt verteld dat hij meer de straat op moest gaan om foto’s te maken.
Dat kan ik me niet herinneren. Heeft hij het gedaan?
“Wat een lekker wijf was dat zeg, shit jongen. Maar goed, dus toen kwamen we aan in die haven en werden er granaten op ons afgevuurd.”
Ja, en hij doet het prima nu. Maar hij vertelde ook dat jij in de jaren ’80 met Peter Gielen naar Beirut bent gegaan om de oorlog daar zelf mee te maken.
Ja, Peter Gielen, die is jammer genoeg overleden. Maar over dat verhaal: we zaten de krant te lezen bij hem in de tuin. En opeens zegt Gielen: “Blanca, jij wil toch heftig? Ga dan naar Beirut, daar is het heftig.” lk zei: “Da’s goed, maar dan moet jij mee om het verhaal te schrijven.” Gielen schreef wel eens gedichten, vandaar. Daardoor ging het uiteindelijke verhaal dat we over die trip schreven overigens wel de mist in, maar goed, wij daarheen. En toen stonden we op Cyprus met onze valse perskaarten, zelfgemaakt, en iedereen geloofde het. Bij de ambassade, tsjak, visum. Wij mochten als journalisten het land in. Toen kwam er een snelboot aan. Helemaal vol met mensen, helemaal afgedekt.
Wanneer was dat?
In 1988, toen vielen de Syriërs Libanon binnen. Er kwamen 500 mensen uit die boot gekropen. We gingen met vijf mensen terug. Peter Gielen en ik, iemand van Artsen Zonder Grenzen, een buikdanserers en een luitspeler.
Haha! Wat gingen die daar doen?
Die zouden op tournee gaan, maar er was iets misgegaan met de producent, dus ze moesten weer terug. Heel geil wijf. On-ge-lofelijk wat een kanjer zeg. Dus Gielen en ik zaten alleen maar zo van, huhhhhh, lekker wijf! op die boot. Nog van alles geprobeerd om die vrouw op de een of andere manier te versieren, maar da’s niet gelukt. Wat een lekker wijf was dat zeg, shit jongen. Maar goed, dus toen kwamen we aan in die haven en werden er granaten op ons afgevuurd. De boot was helemaal dicht aan alle kanten, en je kon eigenlijk niet naar buiten kijken. Dus je hoorde overal om die boot heen granaten ontploffen. Toen gingen we een soort betonnen tunnel in, ging het luik open en was het van: eruit, eruit! We moesten rennen door die betonnen tunnels terwijl we granaten hoorden inslaan. Toen waren we in Beirut. Tering zeg.
“Elke keer was er wel weer iets in de publiciteit. Paul Blanca heeft dit, Paul Blanca heeft dat. Dat ging maar door.”
Dacht je niet, waar ben ik mee bezig?
We wisten niet eens wie tegen wie aan het vechten was. Het was gewoon een plannetje, haha. We wisten niet eens hoe het precies in elkaar zat. Dat hebben we daar pas geleerd. Gelukkig konden wij logeren bij die luitspeler. Die zei, kom maar mee. Hij was een christen. Konden we meteen bij de relaxte club zitten. Je had niet bij de Hezbollah terecht moeten komen man, wat een ellende. Met die Hezbollah heb ik een dag rondgelopen, nou nou nou. Dat was onder begeleiding van een paar van die gestoorde gasten met Kalashnikovs en helemaal onder de amfetaminen. Wat een rotzakken waren dat.
Hoe heb je dat voltooid?
Ik heb wel vierhonderd films volgeschoten. Bij terugkomst had ik ze redelijk snel ontwikkeld. Maar Gielen kwam er niet uit. Die raakte emotioneel helemaal in de knoop. Hij ging schrijven en dat werd op een gegeven moment een telefoonboek. Het duurde maar en het duurde maar, maar het had meteen patsboem af moeten zijn. Uiteindelijk heeft iemand van de Nieuwe Revu hem maar geholpen. Er zijn toen wat stukken uitgepakt en daar is toen een tekst van in elkaar gezet. Als dat niet was gebeurd, was het nooit afgekomen. Dat was jammer.
Wat is het ergste wat je daar hebt gezien?
We waren in een ziekenhuis voor kinderen en er was een enorme stank. Het vuilnis werd niet meer opgehaald, dus om het ziekenhuis lagen bergen vuilnis te rotten. Toen namen ze me mee naar een klein wit kamertje. Daar was een bed en daar lag een jongetje van een jaar of tien en door een bom was zijn hele familie dood gegaan. Alleen zijn armpjes en beentjes waren eraf gerukt, en die hadden ze er weer aangezet. Dus dat jongetje lag als een soort lappenpop naakt op de witte lakens. Hij lag te slapen. Toen klom ik op een tafeltje en een stoel om zo van bovenaf dat jongetje fotograferen. Hij werd toen wakker. Hij keek me recht in de ogen aan en begon te murmelen. Het werd steeds harder en harder en op een gegeven moment schreeuwde hij “Omi! Omi! Omi! Omi!, keihard door de kamer. Het was zo ontzettend dramatisch. Dat jongetje helemaal in paniek. En omi betekent moeder. Dat was heel heavy. Dat vond ik zo verschrikkelijk heftig. Daar kan ik nog steeds om huilen. Verschrikkelijk. Afschuwelijk. Shit.
Naar een ander vrolijk gedeelte van je leven: Rob Scholte. Hoe was die tijd toen je van de aanslag op hem werd beschuldigd, waarbij hij zijn benen verloor?
Dat is het verschrikkelijkste wat ik heb meegemaakt. Allerlei collectioneurs wilden niks meer met me te maken hebben. Musea die dingen van me aankochten stopten daarmee. Dat is ook nooit meer goedgekomen. Het was gewoon afgelopen.
Waarom? Omdat die beschuldiging er lag?
Hij moest een dader vinden. Hij deed ook dingen in het zwarte circuit. Criminelen die ook kunst kopen. Dus dat lag allemaal niet lekker. Hij gebruikte veel coke. Hij had ook wat schulden die hij gewoon niet betaalde. Hij heeft ook een verhouding gehad met een meisje dat eigenlijk de vriendin was van een zware crimineel die daar niet blij mee was. Er waren genoeg mogelijkheden dat het uit die criminele hoek kwam. Dus het moest binnen de kunstscone blijven. Toen heeft Rob mij daarvoor uitgekozen. Want ik was een van de mensen om hem heen die eigenlijk het ruigste leven leidde. Het meest rock ‘n roll. Het heeft echt wel twee jaar geduurd. Echt een ramp. Overal waar je komt alleen maar dat, dat, dat. Elke keer was er wel weer iets in de publiciteit. Paul Blanca heeft dit, Paul Blanca heeft dat. Hij bleef die mayhem met de meest debiele, krankzinnige dingen. En ze pakten het allemaal maar op.
En toen?
Na twee jaar ging ik naar Spanje en werden de media een beetje moe van dat Paul Blanca-verhaal. Toen kwam hij met een nieuwe dader. Koos Dalstra. Die dichter. Het rare was: ik werd zo in die huid gedwongen, zo van, ik ben een moordenaar. Ik werd er de hele dag op aangesproken, ook door wildvreemde mensen in de tram. In het begin al helemaal. Toen ik een paar keer op televisie was gekomen om mijn verhaal te doen kende iedereen mijn gezicht. Toen ik een bakkerij binnenstapte dan dook het meisje achter de toonbank weg van angst. Mensen in de tram scholden me uit. Vuile smeerlap, moordenaar.
Wat een straf.
Ik kon geen kant op. Ik kwam er maar niet vanaf. Het blijft aan je kleven. Het is verschrikkelijk. En niemand kan je helpen. Niemand kocht meer iets.
Niemand kwam voor je op?
Een paar mensen. Joost Zwagerman bijvoorbeeld. Ik had gelukkig een heel leuke vriendin, Marleen. Die nam het wel voor me op. Zonder haar had ik het niet gered. Dan was ik echt doorgedraaid. Toen het afgelopen was, was ik helemaal in de war. Ik was mijn hele persoonlijkheid kwijt. Ik was zo gewend aan die rol van moordenaar dat toen ik het van de ene op de andere dag niet meer was, ik niet meer wist wie ik dan wel was. Want Rob kwam ook niet met excuses, zo slim was ‘ie wel. Hij was als de dood dat ik een proces tegen hem aan zou spannen wegens smaad. Wat ik niet heb gedaan.
Dan begint de mallemolen opnieuw.
Koos Dalstra heeft het wel gedaan. En dan krijg je wat geld, maar dan ben je nog jaren met die ellende bezig. En ik kan me ook wel voorstellen dat als je je benen kwijtraakt, je een beetje gek wordt. Maar met mij was het dus bergafwaarts gegaan. Dat ging maar door, tot ik op de Zeedijk een vriendin tegenkwam die wegdook van schrik toen ze me zag. Toen keek ik in de spiegel en zag ik dat door weinig eten en veel drugs m’n hoofd een soort doodskop was geworden. Die huid strak over die botten, ogen diep in de kassen. Toen heb ik een mountainbike gekocht en ben ik met 25 gulden naar Santiago de Compostella gereden. 2500 kilometer om af te kicken en schoon te worden en shit. Dat was zwaar, maar goed. Ik sliep buiten, en onder bruggen en bij boeren. Ik kwam fit en afgekickt terug. En dan kan je weer door.