In deze serie vragen we interessante mensen naar hun allersterkste verhaal. In aflevering 11 het verhaal van Kees van der Spek. Hij was jarenlang de rechterhand van Peter R. De Vries en is nu vooral bekend als tv-maker die oplichters in het buitenland én in Nederland betrapt, confronteert en filmt. Vanaf dinsdag 26 februari start zijn nieuwe programma ‘Kees Van Der Spek Ontmaskert’ bij RTL 5.
“Het is leuk om stoere televisie te maken, maar soms denk ik: gaat dit wel goed. Bijvoorbeeld als ik zonder m’n crew in een achterbuurt een huis in ga met mensen waarvan ik weet dat ze me drugs willen voeren en willen beroven. Dat vind ik wel echt kut. Verder ben ik gelukkig niet zo bang aangelegd. Ik denk dat dat door m’n jeugd komt. Ik heb negen jaar in het buitenland gewoond, als kind. Mijn vader werkte voor ontwikkelingssamenwerking, waardoor we onder andere een tijd in Suriname woonden en daarna – van mijn vijftiende tot m’n zeventiende – in Burundi, in de toenmalige hoofdstad Bujumbura.
Videos by VICE
Niet ver van de stad loopt de Rusizi-rivier en liggen de Rusizi-vlaktes. Daar op die vlaktes waren massagraven, met de overblijfselen van de mensen die door de genocide [in 1972] om het leven waren gekomen. Het is gruwelijk – je denkt daar als kind minder bij na – maar ik heb daar op het strand weleens een ruggenwervel gevonden. Die gebruikte ik als sleutelhanger van mijn brommersleutel.
Ik zat op een Belgische school, en op een dag hadden we bedacht om met een groepje van een stuk of twaalf leerlingen de Mbosa-berg te beklimmen, niet zo ver van de stad. Het was een klim van twee dagen, ’s nachts zouden we dan slapen in een dorpje. Toen we na een dag lang lopen aankwamen in een dorpje, vroegen we of we er de nacht mochten doorbrengen. Dat mocht. In een kerk. Ik was een jaar of zestien en had net een vriendinnetje, dus het was allemaal vreselijk spannend. De volgende ochtend werden we wakker, en toen we de kerk uit stapten stond er een grote groep mannen met kapmessen. We moesten alles wat we hadden meegenomen afgeven. Al het geld, alle spullen. Dat was wel een benarde situatie.
Het gekste was, zeker achteraf gezien, dat mijn ouders er nauwelijks heisa van maakten. Dat is altijd wel een beetje een rode draad geweest in m’n jeugd, en waarschijnlijk ook wel de reden dat ik me niet snel zorgen maak. Ik herinner me bijvoorbeeld ook dat we een keer met het hele gezin een tocht gingen maken in Akagera National Park, in buurland Rwanda. Dat was een paar uur rijden. We hadden een Peugeot 504, zo’n grote met drie bankjes. Mijn vader reed, mijn moeder en zusje zaten achterin en ik zat voorin omdat ik altijd misselijk werd. Op een gegeven moment keek ik in de buitenspiegel, en zag ik dat ik allemaal witte punten in mijn gezicht had. Een stuk of tien, denk ik. Ik kneep in een van de punten, omdat ik dacht dat het misschien een puistje was, maar dat bleek niet zo te zijn. Er kwam namelijk een worm uit. En uit de volgende witte punt ook. Ik had een stuk of tien wormen in mijn gezicht. Mijn vader stopte niet eens en zei: “Gooi maar uit het raampje.”
Er werd nooit ingewikkeld gedaan, bij ons thuis. Ik denk dat dat me geen kwaad heeft gedaan. Als je snel bang bent, zou ik als tip geven: laat je leven niet beheersen door angst, want de kans dat het daadwerkelijk slecht afloopt is enorm klein. Het gebeurt misschien maar één keer in je leven. Bij mij was dat toen ik die Burundese kerk uit stapte.”