De eerste Pride van San Francisco is volgens de huidige maatstaven bijna onherkenbaar. Op 27 juni 1970 kwamen ongeveer 30 mensen bijeen voor een korte mars door Polk Street, als eerbetoon aan de Stonewall-rellen in New York van een jaar daarvoor, waarbij de politie en queer cafégangers zes dagen lang met elkaar vochten in de West Village. De demonstranten in San Francisco bestonden voornamelijk uit hippies, radicalen en ‘hair fairies’ (een naam voor trans mensen voordat het woord ‘transgender’ populair werd). Er waren geen praalwagens en geen regenboogvlaggen, omdat de iconische Pride-vlag pas in 1978 door Gilbert Baker werd ontworpen.
De volgende dag werd er een ‘gay-in’ in het Golden Gate Park gehouden, dat ongeveer 200 mensen trok. Het leek meer op een grote familiepicknick dan wat Pride nu is geworden: een commercieel feest waar managers van banken op muziek van Lady Gaga dansen op een praalwagen waarop met grote letters de naam van hun bank staat. Maar afgezien van de esthetiek is de relatie met de wetshandhaving een van de grootste verschillen tussen de Pride-parades en -acties uit het verleden en de evenementen die we tegenwoordig hebben. Tegenwoordig is er veel politie aanwezig bij Pride, maar de gay-in van San Francisco eindigde ermee dat de deelnemers door de politie werden ingerekend.
Videos by VICE
De gay-in vond plaats vijf jaar voordat in Californië de anti-sodomiewetten werden ingetrokken. Homoseksualiteit was nog steeds illegaal in de overgrote meerderheid van de Amerikaanse staten. De politie viel vaak binnen in cafés als de Black Cat Tavern in Los Angeles, zoals ook met oud en nieuw, toen undercoveragenten de cafégangers – die aan het kussen waren om het nieuwe jaar 1967 te vieren – klappen begonnen te geven en in de boeien sloegen. Het herinnerde iedereen aan het feit dat homo zijn werd beschouwd als een criminele daad.
De eerste homodemonstratie in Nederland ging een paar maanden aan de Stonewall-rellen vooraf. In januari 1969 kwam een groep betogers met ballonnen en een enkel paardenmasker bijeen op het Binnenhof om gemoedelijk te demonstreren tegen het “homoseksuelenartikel” 248bis, een discriminerend artikel in het Wetboek van Strafrecht dat een homoseksuele relatie tussen iemand ouder dan 21 en iemand jonger dan 21 verbood (voor heteroseksuele seks was die leeftijdsgrens veel lager). In 1970 was er een relletje op de Dam, toen twee leden van de Amsterdamse Jongeren Aktiegroepen Homoseksualiteit (AJAH) tijdens de Dodenherdenking een krans wilden neerleggen voor de homoseksuele mannen die werden vervolgd tijdens de Tweede Wereldoorlog. Nog voor de krans op de grond lag, werden de twee jongens vrij hardhandig overmeesterd en ingerekend door politieagenten. “Uiterst dom”, noemde een brievenschrijver in Trouw dat optreden van de politie.
Toch waren deze twee gebeurtenissen toen nog zeldzaam – organisaties en belangengroepen die het opnamen voor homoseksuele mensen waren in Nederland niet erg zichtbaar. Anders dan in de VS, kwam het hier pas in 1977 voor het eerst van een groot evenement: de Internationale Homobevrijdings- en Solidariteitsdag, later bekend als Roze Zaterdag. De directe aanleiding voor die dag kwam uit Amerika: er werd geprotesteerd tegen de Amerikaanse zangeres en anti-homoactivist Anita Bryant, die sinaasappels aanprees en daarnaast fel campagne voerde tegen anti-discriminatiewetten in Florida (“dat sinaasappelwijf uit Californië”, noemde Adèle Bloemendaal haar destijds).
Vanaf 1981 wordt Roze Zaterdag ieder jaar in een andere stad gehouden, om te voorkomen dat zichtbaarheid en emancipatie beperkt blijft tot Amsterdam.
Gerard Koskovich, een onafhankelijke historicus en medeoprichter van de GLBT Historical Society, zegt dat de mediaberichtgeving over de arrestaties illustreert hoeveel er is veranderd tussen 1970 en 2020. Een van de organisatoren van de gay-in vertelde aan het lokale nieuws dat de aanwezigen bezig waren “met vrede en liefde.” Ook nodigden ze “agenten uit om van hun paarden af te stappen” en deel te nemen aan de festiviteiten. “Maar in plaats daarvan wilden ze ons vervolgen. En als deze vervolging niet stopt, is een gewapende revolutie de enige optie die overblijft,” zei de organisator.
“Hoeveel mensen zien een gewapende revolutie voor zich als ze aan de Pride-parade denken?” vraagt Koskovich zich glimlachend af. “Het is belangrijk om te onthouden dat Pride begon als een combinatie van een strijd tegen extreme onderdrukking en een viering van verlangen, liefde en plezier. Het is altijd schipperen tussen die twee geweest, en soms zelfs een echt gevecht.”
De begindagen van Pride in San Francisco zijn nu het onderwerp van Labor of Love, een virtuele expositie van de GLBT Historical Society, waarvan Koskovich medecurator is. De expositie bevat foto’s, posters, flyers, film- en audiofragmenten, waaruit blijkt dat de Pride-marsen in de jaren zeventig werden gezien als een ruimte voor mogelijkheden. Toen Pride exponentieel groeide, zowel in omvang als qua spektakel, dacht de lhbtq-gemeenschap gepassioneerd na over wat zo’n allesomvattend evenement precies zou moeten vertegenwoordigen. In 1980 was de relatief informele mars uitgegroeid tot een disco-optocht met 250.000 bezoekers door de straten van San Francisco.
Don Romesburg, een van de andere twee curatoren van de expositie, zegt dat er vanaf het begin al debatten waren over hoe een bijeenkomst – waarin zo’n breed spectrum aan identiteiten samenkomt – eruit zou moeten zien.
“Er is inherent niets dat homomannen, lesbiennes, biseksuele mensen, trans mensen, dragqueens, leather daddies, bears, queer mensen van kleur en queer mensen met een beperking met elkaar verbindt,” zegt Romesburg, professor vrouwen- en genderstudies aan Sonoma State University. “Om ons allemaal voor te stellen dat we collectief deel uitmaken van dezelfde gemeenschap en om solidair met elkaar te kunnen zijn, hebben we een plek nodig waarin we samen kunnen komen. Pride is die plek.”
Dat de missie van Pride in de beginjaren nog steeds ter discussie stond, bleek ook uit het feit dat de naam vaak veranderde. In 1971 gingen de festiviteiten niet door, maar in 1972 stond de bijeenkomst officieel bekend als Christopher Street West. Het jaar daarop veranderde de naam naar Gay Freedom Day, wat het tot 1981 bleef. Toen werd de naam omgedoopt tot International Lesbian and Gay Freedom Day Parade. En pas vanaf 1995 – 25 jaar na de eerste bijeenkomst – wordt het evenement Pride genoemd.
De Pride van 1972 was de eerste die zou kunnen worden omschreven als een parade. Op straat liepen demonstranten die door auto’s vergezeld werden, terwijl toeschouwers vanaf de stoep toekeken. Koskovich zegt dat de meeste van die auto’s en praalwagens een doe-het-zelf-look hadden. “Ze waren in elkaar geknutseld met alles wat mensen met heel weinig geld bij elkaar konden krijgen,” zegt hij. “De demonstranten hadden zelfgemaakte spandoeken en de praalwagens waren in elkaar gezet met kartonnen dozen en crêpepapier.”
Koskovich spitte duizenden foto’s door om de expositie samen te stellen. Hij vond de vroege Pride-parades er “charmant en gastvrij” uitzien. Ze straalden een sfeer uit dat “iedereen” eraan mocht deelnemen, zoals mensen maar “vindingrijkheid en lef” hadden. Maar niet iedereen zag het zo. Er werd veel gediscussieerd over wie en wat de lhbtq-gemeenschap bij het evenement zou moeten betrekken. Mochten butch-lesbiennes en dragqueens ook meedoen? Mocht je naakt meelopen? Mochten homobars eraan deelnemen?
Het leeuwendeel van de kritiek kwam volgens Koskovich uit de hoek van het “reeds bestaande homo-establishment” van San Francisco. De stad bood bijvoorbeeld onderdak aan de Daughters of Bilitis en de Society for Individual Rights, destijds de twee grootste lhbtq-belangenorganisaties ter wereld. Deze groepen, die in de jaren vijftig en halverwege de jaren zestig ontstonden, vochten onder elkaar lang over wat de missie van lhbtq-organisaties zou moeten zijn: moesten lhbtq-mensen integreren in de samenleving of moesten ze strijden voor hun vrijheid?
De conservatievere kant was van mening dat Pride niemand moest verwelkomen die “er niet uitzag als een persoon die in een middenklasse-buitenwijk zou kunnen passen”, omdat de conservatieven volgens Koskovich bang waren dat cisgender heteroseksuelen hen gelijke rechten zouden ontzeggen. Diezelfde angst leefde er tot de jaren zeventig in Nederland bij het COC: ze waren bang dat een excentrieke parade niet zou bijdragen aan de acceptatie van homoseksuelen, en veroorzaakten daarom het liefst niet te veel opschudding.
In een flyer in de expositie wordt deze manier van denken op de hak gezet, door “een grijs kantoorpak” te bestempelen als “het officiële Pride-uniform”. In andere foto’s wordt de vaak beladen, verhitte discussie over wat de ziel van Pride moest zijn op een grappige manier weergegeven. Op een van de favoriete expositiestukken van Koskovich zien we lesbiennies met blote borsten, die verkondigen dat hun naakte boezems “een van de geweldige dingen zijn die zij de parade te bieden hebben.”
Aanvankelijk lukte het niet om opkomende Pride-evenementen mainstream te maken. Dat paste niet binnen de anti-assimilatie-, pro-seks- en radicale levenshouding die voortkwam uit de burgerrechtenbeweging, vrijheidsgroepen als de Black Panthers en de seksuele revolutie aan het einde van de jaren zestig. De gevestigde homo-organisaties wilden daarentegen juist laten zien dat “lesbische en homoseksuele mensen respectabele, verantwoordelijke burgers en leden van de samenleving waren,” zegt Koskovich. “Ze konden er heus wel bij passen, als mensen dat zouden toelaten. Maar dat paste dus niet bij het politieke klimaat van de jaren zestig.”
De discussie over Pride veranderde dramatisch toen het evenement eenmaal begon te evolueren. Het succes van de eerste bijeenkomsten leidde tot een grotere opkomst, en kort daarop werd het noodzakelijk om geld in te zamelen voor de organisatie van Pride. In de expositie is ook een column van Harvey Milk in de Bay Area Reporter uit 1975 te zien. Milk, die twee jaar later werd verkozen in de Board of Supervisors van San Francisco, riep in zijn column de gemeente op om financiering te verstrekken voor de parade, want inmiddels was het evenement uitgegroeid tot een van de grootste in de Bay Area. Maar in tegenstelling tot de andere parades en vieringen die in de straten van de stad plaatsvonden, gaf de stad geen cent aan Pride.
In 1976 begon de stad financieel bij te dragen aan Pride, maar de discussie over waar het geld voor Pride vandaan zou moeten komen – en of kleine en grote bedrijven erbij betrokken zouden moeten worden – werd een de bepalende kenmerken achter de schermen. Omdat er steeds meer mensen aanwezig waren, was het niet langer mogelijk om een informele parade te houden, waarbij alle toeschouwers zich op elk gewenst moment in het gedruis konden storten. Pride werd gestructureerder, duurder en begon de belangstelling te trekken van de reguliere lhbtq-groepen die het ooit vermeden.
Rond deze tijd ging Pride volgens Romesburg “meer samenwerken met de autoriteiten om het evenement in goede banen te leiden” – of dat nou ambtenaren waren of dezelfde politieagenten die het eerste Pride-evenement hadden aangevallen. Aan het eind van de jaren zeventig werd het evenement niet langer alleen gesponsord door homobars en nachtclubs, maar begonnen grotere bedrijven – waaronder hen die formeel geen band hadden met de lhbtq-gemeenschap – zich in te kopen.
Amy Sueyoshi, de derde medecurator van de expositie, zegt dat niet alleen aan de behoefte aan financiering lag dat Pride veranderde in de gestroomlijndere versie die we nu kennen. Over het algemeen werden lhbtq-mensen meer geaccepteerd door het grote publiek. In 1977 bleek uit een enquête van Gallup dat 56 procent van de Amerikanen vond dat lhbtq-mensen “gelijke rechten” op banen zouden moeten hebben als heteroseksuele, cisgender mensen. Die trend zette zich in de daaropvolgende decennia voort: een meerderheid van de Amerikanen was een voorstander van de decriminalisering van het homohuwelijk in 1992, kind-adoptie door homostellen in 2003 en huwelijksgelijkheid in 2012.
“Nu we een land worden dat zich steeds sympathieker opstelt tegenover queers, homo’s en lesbiennes,” zegt Sueyoshi, decaan van het College of Ethnic Studies aan de San Francisco State University, “draait het minder om de bedrijven die Pride veranderen, en meer om hoe het mainstream worden van queers in Amerika de deur open heeft gezet voor die bedrijven.”
De curatoren van Labor of Love zijn het erover eens dat er iets aan Pride ‘verloren’ is gegaan, sinds bedrijven als American Airlines, Anheuser-Busch en Miller zich als zakelijke partners meldden – wat al in 1996 begon. Dat jaar beschreef de San Francisco Examiner de parade alsof het een soort Super Bowl was, en niet een feest voor de lhbtq-gemeenschap van eigen bodem. Dat soort kritiek is sindsdien niet minder geworden. Afgelopen jaar blokkeerden demonstranten de parade voor meer dan een uur. Ze eisten dat Pride in San Francisco hun banden met bedrijven en de politie beëindigde. Ook mensen in Chicago, New York, Seattle en Portland hebben soortgelijke acties ondernomen.
Maar Sueyoshi, die ook in het bestuur van Pride in San Francisco zit, zegt dat de realiteit is dat de organisatoren van hedendaagse Pride-evenementen “niet zo’n enorm evenement kunnen organiseren zonder commerciële sponsors.”
“Als we een kleine Pride hadden zoals vroeger – een paar honderd mensen die over straat marcheren en daarna een picknick in Golden Gate Park – hadden we geen bedrijven en sponsors nodig gehad,” zegt Sueyoshi. “Ik weet niet of het ooit nog gaat gebeuren dat queers een parade organiseren en er slechts een paar honderd mensen komen opdagen. Dat is zowel het wonder als het verdriet van wat het betekent om mainstream te worden.”
De eerste Amsterdam Pride zoals wij die nu kennen, met de botenparade door de grachten, vond plaats in 1996. Het feest, dat in het begin Canal Parade heette, werd bedacht door een groep horecaondernemers in de Reguliersdwarsstraat, met als uitgesproken doel om meer toeristen naar de stad te lokken. “We wilden een formule bedenken die nergens anders in de wereld te zien zou zijn, en dan kom je al snel uit bij water en bootjes”, aldus Siep de Haan, een van de oprichters.
Anders dan Roze Zaterdag was deze Pride uitdrukkelijk bedoeld als een apolitiek en onbekommerd feest, voor iedereen die graag in zijn of haar blote bast rond danst in een sloepje. De afgelopen twintig jaar is Amsterdam Pride groter en commerciëler, maar ook politieker geworden. Zo staat de deelname van grote bedrijven aan de botenparade ter discussie – inmiddels moeten bedrijven die mee willen doen aan kunnen tonen dat ze actief diversiteitsbeleid voeren. Ook het feit dat de politie inmiddels ieder jaar vrolijk meedoet tijdens Pride zit niet iedereen lekker: de actiegroep Reclaim Our Pride noemt het hypocriet dat de politie zich ineens presenteert als vriend van de queer gemeenschap, terwijl ze de rest van het jaar activisten tegenwerken en zich bijvoorbeeld niet bekommeren om de veiligheid van LHBTI+-vluchtelingen.
De curatoren van Labor of Love hopen dat de expositie mensen kan helpen zich een voorstelling te maken van hoe een daadwerkelijk representatieve Pride er na 2020 uit zou kunnen zien. Ze hopen ook dat je eraan wordt herinnerd dat een ongelooflijke hoeveelheid werk is om een evenement te organiseren dat zo’n uitgebreide gemeenschap samenbrengt. Sueyoshi zegt dat de curatoren geïnspireerd raakten door het feit dat Pride altijd door is blijven gaan – ondanks bepaalde documenten die ze vonden, waarin staat dat Pride-organisatoren wegens de aanhoudende kritiek “jaar na jaar aftraden”. En hoewel de evenement in de straten van San Francisco in 2020 wegens de pandemie voor het eerst in de geschiedenis werd geannuleerd, werd er nog steeds een digitale versie van Pride georganiseerd.
“Door deze expositie werd ik weer verliefd op Pride,” zegt Romesburg. “Ik word bijna 50 en ik ga al sinds het begin van de jaren negentig naar Prides. Ik ben een van die homo’s die al paar jaar klaar is met Pride, maar door deze expositie ben ik eraan herinnerd waarom het zo belangrijk blijft. Het is een plek waar we allemaal samen kunnen komen en ons opnieuw kunnen voorstellen wat het zou kunnen betekenen om met elkaar in harmonie te zijn.”
Klik hier om de digitale expositie Labor of Love te zien.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op VICE US