Sport

Hoe een Nederlandse diabetespatiënt het tot profbasketballer schopte

Jordy Kuiper speelde collegebasketbal en speelt nu op IJsland.

Er zijn maar weinig Nederlandse basketballers geweest die het tot de NBA wisten te schoppen. Maar er is nog een andere manier waarop jonge spelers in Amerika aan de topsport kunnen ruiken: collegebasketbal. Deze competitie voor universiteiten valt onder de amateursport, maar dat neemt niet weg dat er miljoenen dollars in omgaan. De studenten leven er als profs en spelen vaak voor duizenden toeschouwers.

Ook deze competitie is er niet eentje waar je als Nederlander zomaar even tussen komt, maar Jordy Kuiper (23) is het gelukt. Hij speelde de afgelopen vijf jaar bij de UNC Greensboro Spartans in North Carolina, en tekende vorige zomer zijn eerste profcontract bij UMF Grindavík uit IJsland. Wat het sporten voor hem nog wat uitdagender maakt, is dat hij diabetes type 1 heeft. De 2.06 meter lange Groninger vertelt hoe hij desondanks, met het collegebasketbal als springplank, nu alsnog profbasketbal kan spelen. Dit is zijn verhaal.

Videos by VICE


“Als jochie van acht wist ik al zeker dat ik basketballer wilde worden. Maar rond die tijd begon ik me ineens slechter te voelen: ik moest ontzettend vaak naar de wc, veel drinken en viel enorm af. Ik was zo dun dat ik op een gegeven moment amper meer een basketbaltenuetje aan kon trekken. Toen ik tijdens de warming-up een keer bijna flauwviel, wisten mijn ouders dat er iets aan de hand moest zijn.

Samen met mijn moeder ging ik naar de huisartsenpost, waar een jonge assistent mijn bloedsuikerwaarden onderzocht. Die waren zo hoog dat het apparaat het niet eens kon meten, en bijna explodeerde. De assistent liep meteen naar de gang om de dokter te bellen. ‘Dit heb ik nog nooit meegemaakt, wat moet ik hiermee doen?’, hoorden we haar zeggen.”

“Later in het ziekenhuis gooiden ze alles op tafel: ik had diabetes type 1. Dus vanaf dat moment wist ik dat ik de rest van mijn leven mijn bloedsuikers moest managen, koolhydraten tellen en insuline toedienen. Mijn eerste vraag aan de dokter was of ik nog kon blijven basketballen, en hij gaf direct aan dat het zeker mogelijk was, maar dat ik er wel heel hard voor moest werken. Dus dat heb ik gedaan.

Mijn grote doel was om tijdens mijn studententijd in het collegebasketbal in Amerika terecht te komen. Na de middelbare school krijg je precies een jaar om daar een scholarship af te dwingen. In die tijd scoutten universiteiten nog weinig in Nederland, maar wel op Gran Canaria, waar een van de zwaarste basketbal-academies van de wereld zit. Het probleem was alleen dat we thuis niet zoveel geld hadden, en een jaar op die academie tienduizend euro kostte. Mijn ouders deden er alles aan om dat bedrag bij elkaar te schrapen, en via allerlei lokale fondsen uit Groningen is het ze nog gelukt ook.”

“Op mijn zeventiende stapte ik in het vliegtuig richting de Canarische Eilanden. De filosofie van de academie was duidelijk: je moet spelers mentaal en fysiek compleet afbreken, om ze vervolgens weer op te bouwen. Elke dag ging de wekker om vijf uur, en als de trainer dan in een slechte bui was, werden we gelijk in het begin al tweeënhalf uur kapotgemaakt. Daarna volgde er een krachttraining, een middagtraining en vaak nog twee avondtrainingen. Om tien uur schoof ik dan nog wat voedsel naar binnen, en als ik eenmaal in bed lag deed alles pijn. Ik kon niet bewegen en had overal kramp. En de volgende ochtend zou het gewoon weer opnieuw beginnen.

Ik zag veel spelers stoppen omdat het gewoon te zwaar was. Voor mij was opgeven geen optie, zeker niet omdat zoveel mensen hun best hadden gedaan om dat geld voor mij binnen te halen. Tegelijkertijd wist ik dat, hoe hard ik me ook uit de naad zou werken, er geen garantie was dat ik zou worden opgepikt door een Amerikaans universiteitsteam.

Toen Wes Miller langskwam, de trainer van het collegeteam van de UNC Greensboro Spartans, kwam hij in eerste instantie helemaal niet voor mij. Hij zat op de tribune voor een Afrikaan van 2.10 meter lang. Maar tijdens de wedstrijd zag hij ineens een witte jongen constant heen en weer rennen, op ballen duiken en zijn teamgenoten coachen. Hij wilde mij heel graag hebben. Nadat ik hem aan de telefoon had verteld dat ik graag de overstap wilde maken, moest ik wel een traantje laten. Er viel een enorme last van mijn schouders.”

“Bij het collegebasketbal kwam ik in een compleet andere wereld terecht. In Spanje speelde ik een lange tijd op schoenen die mijn moeder nog aan elkaar had genaaid, maar toen ik in Amerika de kleedkamer binnenkwam, stonden er drie dozen met basketbalschoenen op me te wachten. Ik had ook een kluisje met mijn eigen foto erop, en er hingen allemaal grote tv’s met PlayStations en Xboxen.

Daarnaast kreeg ik een appartement en mochten we oneindig veel eten in de kantine, die net zo groot was als een winkelcentrum. Er waren allerlei verschillende keukens, en als hongerige gozer heb ik daar veel tijd doorgebracht. Omdat onze school een contract had met Nike, kregen we ook veel kleren. Mijn opleiding werd ook vergoed, waardoor ik mijn sociologie-diploma kon halen. Zo’n studiebeurs kost 25.000 euro per jaar. Als speler kreeg ik niet echt een salaris, maar dat werd dus op allerlei manieren gecompenseerd.”

“Op zo’n universiteit draait alles om de sportteams. Op de UNC was er geen American Football-team, dus ging er nog meer aandacht en geld naar het basketbal. We waren het paradepaardje van de school en het grootste basketbalteam van de stad – in ons stadion pasten 22.000 toeschouwers. Er waren reclames over ons op televisie, en we stonden op supergrote billboards. Zelf werd ik ook wel de ‘Vanilla Gorilla’ genoemd. Daarom kwamen er bij wedstrijden ook weleens kinderen in witte gorillapakken naar het stadion.

De beleving daar was natuurlijk fantastisch, maar ik wilde ook wel resultaten boeken, en die lieten lang op zich wachten. Maar ze kwamen wel. Uiteindelijk leek het wel een filmscript, want in mijn laatste twee jaar werden we met mij als aanvoerder twee keer kampioen. In mijn laatste jaar mochten we zelfs naar March Madness, het grootste evenement in het collegebasketbal dat er bestaat. Daar kijken miljoenen mensen naar op tv.”

“Ik weet nog dat bij de trainingen voor zo’n wedstrijd ook bijna negenduizend mensen kwamen kijken. Het was echt een gekkenhuis: als ik in de week van de wedstrijd van lokaal naar lokaal liep op de universiteit, duurde dat veel langer dan normaal. Iedereen wilde een praatje maken of op de foto. Je kon er ook niet naar een wedstrijd zonder politiebegeleiding.

Tijdens March Madness speelden we tegen de voormalig kampioen, de Gonzaga Bulldogs. Niemand dacht dat wij überhaupt een kans zouden maken tegen die gasten. We speelden fantastisch en vlak voor het einde ging het nog altijd gelijk op. Met nog iets meer dan een minuut te gaan, scoorde ik een tip-in, waardoor we op voorsprong kwamen. Maar zij maakten toen nog een driepunter. Wij misten er vervolgens weer eentje, een bal die net de ring uit rolde. Als die raak was geweest, hadden we gewonnen. Dat had het grootste moment in mijn carrière kunnen zijn. Als captain mocht ik wel als eerste een stuk van het net afknippen. Dat stuk gaf ik aan mijn vader, die ook bij deze wedstrijd aanwezig was.”

“Na de zomer was mijn collegetijd ineens voorbij. Collegebasketbal was een droom, maar uiteindelijk geen einddoel. Ik wilde prof worden op het allerhoogste niveau in Europa. IJsland is nu de perfecte stap voor mij, en ik kan er goed leven van de sport. Aan de NBA denk ik pas als ik de Europese top heb bereikt, maar ik houd het wel altijd als droom in mijn achterhoofd. Het zou mooi zijn om hierna een stap naar Spanje te maken, naar een club als Barcelona of Real Madrid. Spelen in de EuroLeague, de Champions League van het basketbal, zou geweldig zijn.

Ik ben trots dat ik ondanks mijn diabetes zo ver ben gekomen. Ik heb het inmiddels goed onder controle, maar moet er wel constant scherp op blijven: ik kan nou eenmaal niet een dagje vrij nemen van diabetes. Soms moet mijn suiker ook tijdens de wedstrijd aanvullen, maar het is nog nooit voorgekomen dat ik uit een wedstrijd of training moest stappen. Als ik voel dat ik een dipje ga krijgen, neem ik een dextro of sportdrank, zodat ik een boost krijg. Het kan een compleet ander gevoel opleveren als je hoog of laag zit in je bloedsuiker. Hoog voelt alsof ik verkramp en langzamer word, en als ik te laag zit, word ik een beetje licht in mijn hoofd.

In de basketbalwereld was er niet echt een rolmodel met suikerziekte waar ik als kind tegenop kon kijken, dus ik heb alles zelf moeten regelen. Dat ging met vallen en opstaan. Nu ben ik ambassadeur van de Bas van de Goor Foundation. Ik krijg ook vaak vragen van diabetespatiënten via social media, over hoe ik ermee omga. Iedereen mag me altijd een berichtje sturen – ik wil nu dat rolmodel zijn.”

Dit is een monoloog uit de serie VICE Sports Avonturiers. Zie hier alle verhalen uit deze serie .