Van jongs af aan leren we dat het najagen van een droom één van de nobelste dingen is die je kunt doen. Als je iets echt heel graag wil, dan lukt het wel – dat is de gedachte. Het is een kwestie van doorzettingsvermogen, van discipline en van geloof in jezelf. We spreken onszelf en elkaar moed in, in het echt en online: niet opgeven, manifesteren en alles op alles zetten, dan komt het succes vanzelf.
Maar in werkelijkheid kan er natuurlijk altijd iets gebeuren waardoor je droom als een ballon uit elkaar knapt, hoeveel wilskracht je ook hebt: een afwijzing, een nare blessure of een andere onverwachte ontwikkeling in je leven. Wat blijft er dan nog over? En wat doe je dan?
Videos by VICE
We spraken over die vragen met drie jongeren die hun grote droom (nog) niet konden waarmaken.
Sander van den Tillaard (23)
VICE: Ha Sander, wat was je droom?
Sander van den Tillaard: Ik wilde bij Politie Nederland werken, en dat wil ik nog steeds. Ik mocht als kind een dag meelopen met de Arnhemse politie, en sindsdien weet ik het zeker. Ik kreeg toen een oortje in en een politiehesje aan. Ik voelde hoe belangrijk de politieorganisatie binnen de samenleving is. De meldingen die die dag binnenkwamen herinner ik me nu nog. Het maakte ontzettend veel indruk op me.
Na het vwo heb ik gelijk een toelatingsbrief geschreven. In tweehonderd tekens moest ik laten zien wie ik ben. Het viel rauw op mijn dak toen ik met een standaardmailtje werd afgewezen. Als reden gaven ze dat ik niet genoeg kennis had van etnische minderheden.
Ik zat helemaal in mijn eigen wereld van die droom, en daar ging nu iemand tussen staan. Hoe kunnen zij nou op basis van tweehonderd tekens weten dat ik niet bij de politie pas, dacht ik. Ik begrijp het nu nog steeds niet eigenlijk.
Ik merk dat je feller begint te praten.
Ja, het frustreert me. In eerste instantie dacht ik: prima, ik zal wel te weinig levenservaring hebben, dus dan ga ik eerst een opleiding doen. Ik koos voor rechten. Zo kon ik leren over verschillende groepen in de samenleving en mijn visie op de maatschappij verbreden. Na mijn bachelor solliciteerde ik opnieuw, maar ook toen werd ik afgewezen. Ik weet nog dat ik dacht: hier laat ik het niet bij zitten.
Via LinkedIn zocht ik contact met een recruiter van Politie Nederland. Ik wilde de afwijzing begrijpen. Het was een heel fijn gesprek, maar de recruiter zei ook dat de politie op dat moment bezig was met een nieuw diversiteitsbeleid en actief zocht naar vrouwen en mensen van kleur. Dat leek dus in mijn nadeel te werken. Hij vertelde me ook dat ze voor de agentenfuncties mensen zoeken die van aanpakken weten. Met je poten in de klei, zeg maar. Een universitair diploma zou daar niet bij helpen, hoe oneerlijk ook.
Ik solliciteerde voor een baan bij de meldkamer, maar op de voorlichtingsdag kreeg ik dezelfde boodschap te horen: “Dit is alleen voor hbo-studenten.” Ik belde met mensen uit het werkveld, startte een master strafrecht en ging me focussen op de baan van recherchekundige. Ook voor die functie werd ik afgewezen.
Wat doen al die afwijzingen met je?
Het voelt alsof ik als persoon niet goed genoeg ben, alsof ze mij gewoon niet willen.
Ik denk dat ik een gevoelig persoon ben en daarom vind ik het lastig dat het hele selectieproces zo onpersoonlijk voelt. Ik was boos en postte mijn verhaal op LinkedIn. Niet om de organisatie af te vallen, het was echt een vraag om hulp. De post ging viraal en binnen een uur had ik weer een landelijke recruiter aan de telefoon. Ze kon niks voor me doen. De procedures zijn zo bureaucratisch.
Maar ondanks al die afwijzingen wil je nog steeds bij de politie?
Mijn droom verdwijnt niet. Misschien gaat er van alles mis bij Politie Nederland, maar dan wil ik er juist alles aan doen om dat te veranderen. Ik zie dat al helemaal voor me.
In juni ben ik klaar met mijn master, maar ik merk dat ik vastloop. Hier staat iemand die enorm gemotiveerd is en inmiddels ook genoeg kwaliteiten heeft. Toch gooien ze keer op keer de deur dicht. Hier had ik me niet op voorbereid. De teleurstelling is groot, maar de verbazing misschien wel net zo groot.
Stijn Hoogendoorn (26)
VICE: Hoi Stijn, wat was je droom?
Stijn Hoogendoorn: Ik wilde professioneel danser worden, het liefst bij het Scapino Ballet Rotterdam. Op mijn vijfde zei ik tegen mijn ouders dat ik, net als mijn zus, naar de plaatselijke balletschool wilde. Na de basisschool startte ik een dansopleiding op het Codarts in Rotterdam. Daar mochten we een paar weken samenwerken met het Scapino Ballet. Ik dacht: dit moet het worden voor mij. Ik begreep waarvoor ik zo hard aan het trainen was en dingen liet die ik anders wel had gedaan.
Je zegt dat je dingen moest laten voor deze droom. Wat dan precies?
Ik ben altijd een voetbalfan geweest en ik had ook wel feeling voor voetbal. Er zijn meerdere basisschoolvaders bij mijn vader aan de deur geweest. “Haal die gozer van ballet af want hij moet gewoon voetballen,” zeiden ze dan. Het liefst had ik naast ballet ook op de voetbalvereniging rondgelopen, maar als je professioneel wil dansen kan dat niet. De kans op blessures is bij voetbal te groot.
Mijn lichaam is sowieso blessuregevoelig, ook zonder voetbal. Op mijn elfde had ik mijn eerste enkelbandbeschadiging. Voor mij geen reden om mijn droom te laten varen. De blessures waren altijd snel verholpen. Ik wist: dit komt wel weer goed.
Tot de groeispurt op je zestiende.
Klopt. In een half jaar tijd ben ik zo’n vijfentwintig centimeter gegroeid, terwijl de pezen rond mijn knieën niet zo snel meegroeide. Ik weet nog dat ik na een reeks onderzoeken bij een gespecialiseerde dansfysiotherapeut zat. “Dit is wel heftig,” zei hij en vertelde over de ziekte van Osgood-Schlatter. Hij probeerde het nog subtiel te brengen, maar op dat moment wist ik dat de kans heel groot was dat ik niet zou kunnen dansen.
De ziekte van Osgood-Schlatter komt vaker voor bij jonge jongens die aan topsport doen en veroorzaakt veel pijn in de knieën. Je groeit over de ziekte heen, maar sporten mag niet tijdens die groei. Een onderbreking van vier jaar is funest als je professioneel danser wil worden.
Hoe ging je om die boodschap?
Het was verschrikkelijk. De laatste drie maanden van dat schooljaar heb ik gemist, omdat ik een soort van depressief thuis zat. Ik wist niet wat ik moest doen en ook niet hoe ik me voelde. Ik lag alleen maar in bed en wilde helemaal niks.
Uiteindelijk ben ik naar een psycholoog gegaan. Mijn ouders vonden het belangrijk dat ik professionele hulp kreeg omdat zij niet wisten hoe ze me moesten helpen. Zij geloofden ook al die jaren in mijn droom. Ze dachten: die komt er wel.
De gesprekken met de psycholoog hielpen. Ik heb mijn havo afgemaakt zonder danslessen te volgen en heb daarna een tussenjaar genomen. Ik had mezelf nooit de tijd gegeven om over een plan B na te denken, dus dat moest eerst gebeuren. Inmiddels werk ik als begeleider in de gehandicaptenzorg. Daar haal ik heel veel voldoening uit.
Voelt je droom mislukt?
Ja, als zoiets groots in duigen valt, voelt het zeker als mislukt. Er zijn absoluut momenten waarop ik denk: nu had ik ook op de dansvloer kunnen staan. Dat denk ik best vaak, eigenlijk. In het begin kon ik bij die gedachte spontaan beginnen met huilen. Nu kan ik het beter relativeren.
Ik heb relatief kort gedanst, maar in die tijd heb ik heel veel mooie dingen meegemaakt. Ik mocht meedoen met een dansproject in New York, we hebben gedanst in Koninklijk Theater Carré en ik heb samengewerkt met het Scapino Ballet. Dat heb ik maar mooi gedaan.
JulieAnne van den Steen (20)
VICE: Hé JulieAnne, wat was je droom?
Ik wil actrice worden. En in mijn hoofd kon dat alleen door aan een toneelschool te studeren. Dat was voor mij de enige weg. Van binnen voel ik dat ik op een podium moet staan. De theaterzaal, het publiek, de adrenaline – daar krijg ik energie van. Vanaf mijn vijfde sta ik al op het podium, het is mijn manier om mezelf te uiten.
Toen ik op de middelbare school zat vroeg ik aan mijn ouders of ik mocht overstappen naar een school waar ik naast de gewone vakken ook dramalessen kon volgen. Ze vonden dat ik acteren beter als hobby kon houden. “Je kan er toch geen geld mee verdienen,” zeiden ze. Ik bleef aandringen, en toen dat niet werkte heb ik ervoor gezorgd dat ik voor alle vakken onvoldoendes haalde. Na een gesprek met mijn ouders op school mocht ik toch overstappen. Ik moest nog wel een toelating doen voor zo’n theater-middelbare.
Lukte dat?
Nee, bij de eerste school werd ik afgewezen. Ik herinner me dat moment nog heel goed, vanwege de reactie van mijn vader. Toen ik hem vertelde dat ik niet was aangenomen dacht ik dat hij opgelucht zou zijn, maar dat was niet zo. Hij zag dat ik geraakt was en kwam juist voor me op. Heel gek om te zien. Bij de tweede school werd ik gelukkig wel aangenomen. Daar heb ik mijn diploma gehaald.
Daarna was mijn enige plan om naar een echte toneelschool te gaan. De eerste toelating was in Maastricht. In de videoronde, ze noemen dat de nul-ronde, werd ik gelijk afgewezen. Ik stond helemaal niet stil bij wat dat met me deed. Ik ging gelijk door naar de auditie in Amsterdam. Daar werd ik wel uitgenodigd voor een tweede ronde. Het voelde geweldig om in dat gebouw rond te lopen, maar uiteindelijk mocht ik niet door. Ik deed nog vier keer auditie bij toneelscholen in België en Nederland, zonder succes.
Wat deed dat met je?
Een maand na mijn zesde auditie begon ik het pas te voelen. Door de afwijzingen kwamen heftige dingen uit mijn verleden weer naar boven. Het was een donkere periode. Ik haatte theater echt en ik had het idee dat ik als persoon niet goed genoeg was.
Ik ging naar therapie en ik studeerde sociaal werk om de tijd te vullen, maar ik besloot ook om me voor te bereiden op een nieuw jaar aan audities. Een docent had gezegd dat je elke week theater moet zien als je echt van acteren houdt. Soms zat ik daarom wel drie keer in de week in het theater. Vrienden vonden het krachtig dat ik bleef volhouden. Dat vond ik heel lief, maar daardoor werd de druk om mijn droom waar te maken ook groter.
Het tweede jaar werd ik weer niet aangenomen bij verschillende toneelscholen. Ik kon de afwijzingen nu minder persoonlijk nemen, maar zoiets komt toch altijd hard aan. Een jurylid van een opleiding in Rotterdam schreeuwde dat ik moest stoppen met het uitkotsen van mijn woorden. Dit is niet mijn manier van werken, dacht ik toen.
Sommige mensen zullen zeggen: als je zo vaak wordt afgewezen ben je gewoon niet goed genoeg.
Dat denk ik soms ook wel. Misschien is dat het gewoon, maar bij die gedachte word ik verdrietig en begin ik weer te twijfelen. Wat moet ik dan? Ik studeer nu theater-, film- en literatuurwetenschappen aan de universiteit, maar dat betekent niet dat mijn droom mislukt is. Ik zit niet op een toneelschool, maar wie weet wat hierna nog lukt. Mijn droom om actrice te worden is er in ieder geval nog steeds, met of zonder toneelschool.