Een jaar geleden drongen twee terroristen het kantoor van het satirische tijdschrift Charlie Hebdo in Parijs binnen. De mannen vermoordden in koelen bloede twaalf mensen. Twee dagen na de aanslag op Charlie Hebdo viel een andere man de supermarkt Hyper Cacher in het twaalfde arrondissement aan, waarbij drie klanten en een medewerker werden vermoord. Op 13 november werd Parijs opnieuw aangevallen. Bij de aanslagen vielen 130 doden en 352 gewonden.
De 21-jarige Julia*, een student die in Parijs woont, was die avond in de Bataclan, waar 90 fans van Eagles of Death Metal stierven. Ze verstopte zich een halfuur lang onder de dode lichamen en kreeg bijna een kogel in haar hand, maar wist met een vriend uiteindelijk de zaal te ontvluchten. We spraken met haar af om te praten over hoe het leven is geweest sinds die verschrikkelijke avond. Dit is haar verhaal.
Videos by VICE
Als ik er goed over nadenk, is mijn dagelijks leven niet echt veranderd, maar misschien is het nog te vroeg om dat met zekerheid te zeggen. Toch voelt alles sinds de aanslag op de Bataclan een beetje absurd, alsof ik in een film of droom leef. Alles wat ik doe – alledaagse dingen, zoals koken of winkelen – lijkt nu vreemd en ongepast. Ik blijf me afvragen hoe ik door kan gaan met leven, terwijl er zoveel mensen zijn gestorven. Ik voel me bijna schuldig. Toch heb ik geen last van shock, ondanks de dingen die ik die avond heb gezien. Ik weet niet waarom dat zo is.
Het voelt ook alsof ik, nadat alles wat ik heb meegemaakt, alles aankan. Ongeveer een halfuur lang was ik ervan overtuigd dat ik ging sterven. Het gevolg is dat ik nu nergens meer echt bang van word. Natuurlijk schrik ik wel op als ik een knal of zoiets hoor, maar ik weet niet zeker of dat echt uit angst voortkomt. Ik denk dat het een automatische reactie is: mijn hersenen en lichaam staan nog steeds op scherp. Ze werden dertig minuten lang geleid door mijn overlevingsinstinct en dat is nog steeds zo. Het is zelfs zo dat ik me nu meer levend voel: mijn zintuigen – vooral mijn gehoor en mijn zicht – zijn verbeterd.
Ik merk dat ik – zonder dat te willen – minder voorzichtig ben. Ik steek bijvoorbeeld soms de straat over zonder te kijken of er een auto aankomt. Mijn relatie met de dood is anders geworden. Mensen zijn bang voor het onbekende, maar ik heb geen reden meer om bang te zijn voor de dood.
Ik was verbaasd over de manier waarop mijn lichaam reageerde tijdens de aanslag. Toen we de eerste schoten hoorden en iedereen naar de grond dook, vond ik het raar dat mijn hart niet sneller ging kloppen of dat mijn lichaam niet begon te trillen. Ik voelde me heel kalm en probeerde niet te ontsnappen of een uitweg te vinden; ik liet me simpelweg meevoeren door de gebeurtenissen. Daardoor ging ik niet alles analyseren en werd ik niet bang. Het feit dat mijn vriend Florian* dichtbij bleef hielp waarschijnlijk ook.
Ik schoot wel in de stress toen Florian en ik gebruik maakten van het moment toen veel mensen opstonden om weg te rennen en te vluchten. We deden iets aan onze situatie; we hielden op om alleen maar slachtoffers te zijn. Op dat moment wist ik niet of wegrennen een slimme zet was, omdat de terroristen al een paar mensen die hadden geprobeerd om te ontsnappen hadden neergeschoten. Het was heel moeilijk om die beslissing te nemen.
Ik blijf me afvragen hoe ik door kan gaan met leven, terwijl er zoveel mensen zijn gestorven. Ik voel me bijna schuldig.
Er werden schoten afgevuurd in onze richting, dus moesten we weer gaan liggen. Ik vroeg me weer af of het niet gewoon moest opgeven en passief moest blijven liggen, of dat ik nog een poging moest wagen om te ontsnappen. Het was moeilijk om een keuze te maken. Florian dacht er hetzelfde over.
Het duurde een paar dagen voordat ik me de dertig seconden van mijn ontsnapping kon herinneren – mijn brein had het moment een soort van gewist. Zelfs nu zie ik alleen maar flarden wanneer ik me het moment probeer te herinneren.
Ik begreep pas hoe ernstig de situatie was toen ik buiten gewonde mensen op de stoep zag liggen. Dat greep me meer aan dan de dode lichamen die ik binnen had gezien. Even later gingen we met een aantal andere overlevenden naar een appartement in de buurt. De sfeer was onwerkelijk. Niemand kon begrijpen wat we hadden meegemaakt. We luisterden naar de radio en iedereen moest huilen toen een man vertelde wat hij zojuist had gezien. Pas toen ik de beelden zag en er andere mensen over hoorde praten besefte ik hoe erg het allemaal was.
Ik kon dat weekend niks anders doen dan alles wat te maken had met de aanslagen lezen of bekijken. Ik keek naar alle filmpjes en bekeek de gruwelijkste foto’s, omdat ik niet wist wat ik anders moest doen. Ik moest mezelf ervan overtuigen dat het allemaal echt was gebeurd. Ik herinner me dat ik naar de beelden keek die een journalist vanuit zijn raam had gemaakt. Hij woont vlakbij de Bataclan en hoorde het geschreeuw en de schoten uit het pand komen.
Het filmpje dat Julia na de aanslagen keek
Ik stopte daar ongeveer een week na de aanslagen mee. Ik voelde niet de behoefte om mee te doen aan de massale herdenking, omdat ik zelf had ervaren wat er werd herdacht. Ik was ergens wel ontroerd door de “je suis en terrasse“-actie, maar er zat ook wel een zeker hypocrisie in.
Ik zag Florian die zondag – twee dagen na de aanslagen. We gingen naar het elfde arrondissement om te achterhalen wat we moesten doen om onze spullen, die nog in de Bataclan lagen, op te halen. Dat voelde heel absurd, gezien wat er was gebeurd.
Uiteindelijk werden we het pand binnengelaten. Toen me werd gevraagd om het bonnetje van de garderode in te leveren, werd ik me er ineens bewust van dat ik belang was gaan hechten aan de fysieke spullen die me deden denken aan de aanslagen. Ik wilde mijn garderobebonnetje houden, ook al zat het onder het bloed. Ik heb ook het toegangskaartje gehouden. Ik zou het voor niets in de wereld willen ruilen. Hetzelfde geldt voor de kleren die ik die avond droeg. Die zaten ook onder de bloedvlekken. Mijn moeder had ze gewassen. Als het aan mij had gelegen had ik ze ongewassen in een doos gedaan, zodat ik er van tijd tot tijd naar kon kijken. Ik weet niet waarom ik die neiging heb – misschien ben ik bang dat de tijd de herinneringen zal vervagen. Ik weet dat andere overlevenden hetzelfde hebben gedaan. Ik heb mijn schoenen – ook onder het bloed – in een hoekje van mijn kamer gelegd, en er sindsdien niet meer aangezeten. Ze zien er natuurlijk walgelijk uit, maar ik moet ze houden.
Diezelfde zondag vertelde Florian me dat hij “dankbaar is dat hij leeft”. Ik deel dat gevoel niet. Ik ben natuurlijk blij dat ik nog steeds ademhaal, maar ik dat nooit zo tegen mezelf gezegd. Florian zei ook dat hij zich niet meer op zijn gemak voelt in de metro of in een afgesloten ruimte. Voor mij ligt het ingewikkelder; ik weet nog dat ik een keertje in de universiteitsbibliotheek stond, naar iedereen om me heen keek en dacht: ze zijn zich nergens van bewust. Ze hadden geen enkele reden om bang te zijn. Ik voelde me diep ongemakkelijk toen ik eraan dacht dat ze net zo nietsvermoedend waren als de mensen die met mij bij het concert van de Eagles of Death Metal waren.
Ik voel me verbonden met de mensen die met mij bijna doodgingen, ook al ken ik ze niet en zal ik ze waarschijnlijk nooit meer zien.
Sinds 13 november ben ik besluitelozer en gevoeliger voor stemmingswisselingen dan ik vroeger was. Ik ben van plan om iets te doen, maar dan verander ik van gedachten. Ik was nooit zo. Ook heb ik mijn interesse voor bepaalde dingen en activiteiten verloren. Hoewel ik aan een studie ben begonnen die een lange tijd zal duren, vraag ik me af waarom ik dat heb gedaan. Wat heb je eraan als alles in een oogwenk kan verdwijnen?
Ik ben een tijdje naar een therapeut geweest. Ik praatte en huilde en dat deed me goed. Ik heb ook in detail met mijn familie gepraat over wat er is gebeurd, maar ik kon ze niet zeggen hoe ik me voelde, omdat ik niet wilde dat ze zich zorgen zouden maken. Ik wil ook een paar dingen voor mezelf houden.
Ik voel me soms niet op mijn gemak als ik praat over wat er die avond gebeurde. Ik vind het niet leuk als mijn familie erover praat, omdat ze niet precies weten hoe ze het moeten aanpakken – ik heb ook geen idee hoe ze dat zouden moeten doen – en omdat ze nooit echt zullen begrijpen wat ik heb meegemaakt, ook niet als ik ze het hele verhaal vertel. Paradoxaal genoeg kon ik in de weken na de aanslagen over niks anders praten. Daarom wilde ik bij Florian blijven. Hij was nooit een heel goede vriend, maar dat is hij wel geworden sinds die avond. Alleen hij kon me begrijpen.
Het feit dat mijn vrienden er niet waren tijdens de aanslag heeft een bepaalde afstand tussen ons gecreëerd. Een paar vrienden hebben tegen me gezegd dat alles oké was, omdat ik nog leefde. Toen ze te horen kregen dat ik nog leefde, maakte het voor hen niet meer uit hoeveel mensen waren gestorven. Het is moeilijk dat te aanvaarden, omdat ik mezelf zie als onderdeel van de groep die we die avond vormden: de overlevenden van de Bataclan. Ik voel me verbonden met de mensen die met mij bijna doodgingen, ook al ken ik ze niet en zal ik ze waarschijnlijk nooit meer zien. Ik heb die avond dan misschien wel niemand verloren, maar het is moeilijk om onder ogen te zien dat wij het wel hebben overleefd, maar negentig anderen zijn gestorven. Het gevoel dat ik hen in de steek heb gelaten is verschrikkelijk. Sindsdien heb ik het gevoel dat je nooit iets voor lief moet nemen, omdat het allemaal aan een zijden draadje hangt.
* Namen zijn veranderd.