Tech

De furby leerde ons omgaan met apparaten die een eigen wil hebben

Furby door Mark Boulton

In “Van trend naar troep” eren VICE-redacteuren een lifestyle-revolutie die zijn relevantie, terecht of onterecht, is verloren.

In 1998 was de Furby dé grote speelgoedhit, en hoewel ik er zelf geen had, was ik gebiologeerd door de gekke fantasiebeestjes van mijn klasgenoten. Waar de Tamagotchi, een ander vrij complex robotwezen dat twee jaar eerder uitkwam, veilig in een plastic ei gevangen zat, was de Furby wild, vrij en levend. De tetterende robotgremlins met hun mechanische spasmen lieten zich niet negeren. 

Videos by VICE

De tijd waarin de Furby op de markt kwam, was een tijd waarin de meeste apparaten een heel beperkt aantal functies hadden. Met een koffiezetapparaat zette je koffie, met een telefoon kon je bellen en sms’en. Furby was weliswaar pluizig en aaibaar, zoals je dat verwacht van een knuffelrobot, hij was vaak ook lief en je kon hem woordjes leren. Maar Furby’s hadden ook een heleboel nare grillen, zoals boeren, scheten, en onverwachtse kwaadaardigheid. Het was een vreemde indringer die alles in ons onoverzichtelijke jaren-negentig-universum overhoop gooide. Wat hebben we sindsdien geleerd over robots en kunstmatige intelligentie? 

Iemand die Sue heet biedt op Marktplaats een originele Furby aan uit het jaar 1999. Ik vraag haar hoe het was om samen te leven met het beest, en waarom ze hem wegdoet. “Het is geen speelgoed wat je tijdens een quarantaine in huis wilt hebben!” schrijft ze. “Het meest vervelende is dat ze geen uit-knop hebben. Je schrikt je het apelazarus als ze midden in de nacht beginnen te lachen of om eten bedelen.” Ze concludeert dat het bijzonder speelgoed is. “Hun woordenschat is vrij groot, en ze worden steeds intelligenter. Toch is het ook creepy: zit er nu wel of geen camera achter die kraaloogjes?” 

Het is niet gek dat Sue zich druk maakt om het innerlijke leven van de Furby van haar dochter. Het robotje bevindt zich als geen ander in het schemergebied tussen apparaten en levende wezens. Dat maakte de knuffel naast succesvol ook een beetje verdacht. De Amerikaanse inlichtingendienst NSA verbood haar medewerkers eind jaren negentig een Furby in huis te halen, uit angst dat staatsgeheimen zouden lekken naar bijvoorbeeld China, waar ze geproduceerd werden. 

Hoewel de eerste lichting Furby’s hier volgens de maker helemaal niet toe in staat is, hadden latere edities uit 2012 en 2016 wél bluetooth-verbinding en bovendien de mogelijkheid om bestuurd te worden via een app. De Amerikaanse overheid is nog steeds bang voor Chinese spionage, zoals Trumps recente hetzes tegen dataverzameling door TikTok en Huawei laten zien. Maar Furby’s zijn al lang niet meer de enige apparaten die met ons praten en de informatie die ze van ons krijgen verwerken in hun kunstmatige breinen. Doodnormale smartphones zijn een veel groter spionage-risico. 

Het internet was tijdens de introductie van de eerste Furby nog zo traag en duur dat het alleen werd gebruikt voor Belangrijke Dingen, zoals E-mailen. Nu er, 51 jaar na het ontstaan van internet, binnenkort overal 5G te ontvangen is, ontvouwt zich een toekomst waarin de gordijnen op eigen initiatief dichtgaan, de oven automatisch kan voorverwarmen en je camerabeelden van je deurbel kunt zien op je telefoon. Kunstmatige intelligentie is helemaal niet meer naargeestig, zoals de Furby dat wel was. 

Rechtswetenschapper Silvia de Conca promoveert aan de Universiteit Tilburg op de juridische- en privacyaspecten van ‘smart’-apparaten, en legt uit hoe het kan dat we eerst bang waren voor een meeluisterende Furby, terwijl er nu mensen zijn van wie het hele huis één grote potentiële observatiekamer is vol vreemde entiteiten die ons bespioneren. 

“Er waren altijd al apparaten die interactie met de buitenwereld mogelijk maakten: de telefoon, de radio, de tv. De computer en het internet kwamen daar natuurlijk nog bij. Maar nu is het verzamelen van gegevens en daar een gebruikersprofiel uit samenstellen een fundamenteel verdienmodel voor de tech-industrie. Als een overheid mensen in de gaten houdt, wordt daar vaak met argwaan naar gekeken, maar nu is er een commerciële variant van surveillance, waarbij bedrijven onze identiteit in data proberen te gieten die ze kunnen verkopen. Dat wordt nog niet door iedereen geaccepteerd; ik denk dat het gesprek hierover nu pas echt op grote schaal gevoerd wordt.” 

Nu de smart-technologie helemaal klaar is om onze huizen te veroveren, wordt er volgens De Conca ook gesproken over wat daar wel en niet thuishoort. “Het huis is de privésfeer, maar het verschilt van mens tot mens en van land tot land hoe we die beleven en invullen. Als je ergens op bezoek gaat, dan laten mensen vaak hun nieuwe aankopen zien. Nu hoort daar bijvoorbeeld ook je Alexa-speaker of het nieuwe smart-koffiezetapparaat bij. Als je bijvoorbeeld ergens hebt gelezen dat die apparaten ook kunnen luistervinken, dan kun je het samen hebben over hoe wenselijk dat is.” 

Maar volgens De Conca moeten we niet vergeten dat we al jaren worden gekneed door techbedrijven. “Eén van de aspecten in het debat over privacy en surveillance is de normalisatie. Hoe komt het dat sommige dingen nu wel geaccepteerd worden maar eerder niet – bijvoorbeeld het gegeven dat mensen continu in de gaten worden gehouden.”

Ze denkt dat er nog niet lang geleden een gezonde dosis scepsis was ten aanzien van vreemde entiteiten in je huis, zoals een Furby, en later ook telefoons en andere smart-apparaten. “Die apparaten zijn er, en ze voeren allerlei onzichtbare activiteiten uit. Dat is bewust zo ontworpen: we willen niet dat de interactie met die apparaten ongemakkelijk is, het moet gladjes verlopen. Zelfs op knopjes drukken is al snel te vermoeiend.” Doordat smart-producten soepel te bedienen zijn, vergeten we dat ze continu informatie over ons verzamelen. 

Volgens de promovenda zijn smart-apparaten bovendien verraderlijk omdat ze er zo normaal uitzien. “Je weet wat een koffiezetapparaat doet: dat zet koffie. Maar een smart-koffiezetapparaat doet nog veel meer, het verzamelt gegevens.” Ook marketing speelt een rol bij het normaal maken van dit soort apparaten. “Ze laten zien hoe het onze levens makkelijker maakt, hoe het ons helpt te multitasken. Huisrobot Jibo werd bijvoorbeeld verkocht als een familielid.” Ook Amazon en Google laten hun huisassistenten op (nogal zoetsappige) marketingfoto’s vaak zien in de context van het gezin. “Technologie is gemaakt om ons op ons gemak te stellen,” legt De Conca uit, “…zodat we het kopen en vervolgens steeds meer gebruiken. We zien niet wat er achter de schermen gebeurt, we kennen alleen alle voordelen.” 

Ook de Furby is een soort familielid. Toch is hij op een bepaalde manier realistischer dan de brave en schijnheilige smart-speaker: net als een echt familielid kan een Furby soms behoorlijk irritant zijn. Als er iets is wat ik heb geleerd van opgroeien tussen de grillige Furby’s, is het dat technologie onvoorspelbaar kan zijn, en lang niet altijd te vertrouwen is. De Conca is het ermee eens dat dit een wijze les is die we van de diertjes hebben geleerd. Ook smart-apparaten zouden volgens haar, net als een Furby, eens raar moeten lachen, of ons periodiek op de hoogte stellen van hun afluisterpraktijken. “Zolang er maar momenten zijn waarop je stilstaat bij de dingen die ze aan het doen zijn.” 

Toch is de Furby misschien ook wel een van de oorzaken van het vertrouwen dat alle generaties na de jaren negentig in techniek hebben: “De Furby was juist iets wat je écht wilde hebben. Het was cool om een klein robotje te bezitten.” De Conca heeft, net als ik, nooit zelf een Furby gehad. “Maar ik was jaloers dat mijn vrienden er eentje hadden. Ik wilde heel graag een paarse, maar mijn ouders vonden het te duur. Nu zijn mensen eraan gewend om veel te betalen voor technologie en ook voor dit soort speelgoed. De markt voor smart toys groeit heel snel.”

Ze zegt dat er vooral in Europa wel bepaalde restricties zitten op het delen van data die door kinderspeelgoed zijn opgepikt. “Maar ze hebben wel sensoren. Zo raakt een kind gewend aan opgroeien met iets dat een camera of een microfoon heeft.” Ze haalt een voorbeeld aan uit de VS. Daar is obesitas onder kinderen een groot probleem, dat op sommige scholen wordt bestreden door kinderen fitnesstracker Fitbit te geven zodat ze genoeg bewegen. Dat klinkt nobel, maar heeft ook nare bijeffecten. “Er was een kind dat een lagere score kreeg omdat ze te vaak naar de wc ging, wat natuurlijk niet helemaal de bedoeling is.” 

Daarnaast maken ook dit soort initiatieven (en in mindere mate dus ook robot-speelgoed) het normaal dat je constant wordt gemonitord: “Stel je voor dat je dertien jaar op school doorbrengt terwijl een Fitbit je in de gaten houdt en je prestaties evalueert. Dan accepteer je later ook makkelijker dat er camera’s zijn op je werk, of gezichtsherkenning op straat. Je weet niet precies hoe groot dat effect is, maar het is goed om dat een beetje, euhm, in de gaten te houden.”