Al van jongs af aan zei mijn moeder: “Mama is ziek en kan je niet beloven hoe ze zich morgen voelt.” Dat was haar manier om mij te vertellen dat ze een borderline-dag had. Toen ik vijf was werd ze officieel gediagnosticeerd. Rond diezelfde tijd gingen mijn ouders uit elkaar en bleef ik, enig kind, bij mijn moeder wonen.
Ik hielp mijn moeder dagelijks met huishoudelijke dingen, zoals groente wassen, aardappelen schillen of stofzuigen. Op die leeftijd vond ik het ook gewoon leuk om mama te helpen; ik zag het niet als werk. Maar hoe ouder ik werd, hoe meer taken ik kreeg. Waar het voor een achtjarige normaal is om af en toe mee te gaan als je ouders boodschappen doen, ging ik op die leeftijd wekelijks in m’n eentje naar de supermarkt om avondeten te kopen.
Videos by VICE
Er was eigenlijk geen tijd om kind te zijn. Met een broer of zus erbij had ik iemand gehad om de zorg te verdelen. Iemand om tegen te zeggen: jezus, wat kut dat we dit doormaken hè?
Al toen ik acht was ging ik elke week in mijn eentje naar de supermarkt om avondeten te kopen.
Hoewel ik altijd veel vriendinnen had, kon ik er met hen niet echt over praten. Sommigen zeiden weleens: “Dan help je haar toch niet?” Ze dachten dat ik een keuze had. Als je partner ziek wordt, kun je er inderdaad voor kiezen om weg te gaan, maar de loyaliteit tussen ouder en kind kun je niet uitzetten.
Anders had ik waarschijnlijk allang gezegd: aju paraplu, zoek het even uit. Maar je moet door, dus doe je het er maar mee. Alleen een lotgenoot begrijpt écht hoe dat is. En omdat ik die niet had, voelde ik me erg alleen.
Rond mijn twaalfde kregen we huishoudelijke hulp. Elke maandagochtend kwam er iemand van de thuiszorg langs om te helpen met schoonmaken. Maar soms was het de volgende dag dan alweer een zooitje. Ook kwam er wekelijks een maatschappelijk werker van het Leger des Heils langs, maar ik heb nooit een professional gesproken over de diagnose van mijn moeder, en ik ben ook nooit doorgestuurd naar een KOPP-groep: een lotgenotengroep voor kinderen die een ouder hebben met psychische problemen. Ik heb alles zelf moeten uitvogelen, dat vind ik nog steeds een kwalijke zaak.
Soms meldde mijn moeder me ziek voor school, terwijl ik dat helemaal niet was. Dan dacht ze dat ik wel een dagje vrij zou willen. Eerst vond ik het chill om een moeder te hebben van wie ik mocht spijbelen. Maar toen het op een gegeven moment wel drie keer in de maand gebeurde, begon ik het wel gek te vinden. Zij vond het gezellig als ik thuis bleef, maar voor mij was dat het niet.
Soms meldde mijn moeder me ziek voor school, terwijl ik dat helemaal niet was. Zij vond het gezellig als ik thuis bleef, maar voor mij was dat het niet.
Op mijn veertiende ging het steeds slechter. Ze ontwikkelde een alcoholverslaving, wat natuurlijk geen geweldig effect had op haar borderline. Geregeld vluchtte ik het huis uit om niet in haar aanwezigheid te hoeven zijn. Dan vertrok ik ‘s ochtends en bleef ik de hele dag weg. Het liefst kwam ik zo laat mogelijk weer thuis, alleen om te slapen, of ik bleef bij mijn vader of mijn vriend slapen. Ik wilde gewoon niet meer naar huis.
Ook werd in die tijd de maatschappelijke zorg afgebouwd, waardoor de problemen alleen maar erger werden. Door het drinken kwamen er financiële problemen bij, en de alcohol versterkte de negatieve gedachten en gevoelens die onderdeel zijn van borderline.
Mijn moeder werd meerdere keren opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. In die periodes woonde ik bij mijn vader, of hij trok bij ons in om voor mij te zorgen. Als ik dan thuiskwam uit school, had mijn vader al boodschappen gedaan en de hond uitgelaten. Het enige dat ik hoefde te doen was naar school gaan, thuiskomen en afwassen – het was voor mij echt een eye-opener om te zien dat het ook zó kon.
Ik was nooit jaloers op klasgenootjes die een onbezorgde jeugd hadden. Dat gun ik iedereen. Maar als ik bij ze over de vloer kwam en daar een gezin zag dat alles makkelijk af leek te gaan, dacht ik wel: jeetje, wat moet dit fijn zijn. Wat liefde van mijn ouders betreft, ben ik nooit tekort gekomen – maar aandacht voor mij was er weinig. Als kind heb ik dat echt gemist. En eigenlijk mis ik het nog steeds.
Op mijn achttiende stopte de maatschappelijke hulp, en toen ik negentien was ging ik het huis uit. Het liefst had ik dat al drie jaar eerder gedaan, omdat ik het gewoon niet meer trok om naar school te gaan, voor mijn moeder én voor mezelf te zorgen. Mensen uit mijn omgeving vroegen eigenlijk nooit echt hoe het met mij ging, maar wel altijd naar mijn moeder. Als je écht wil weten hoe het met haar is, bel haar dan of ga op bezoek, dacht ik dan. Maar dat gebeurt niet zo snel. Ik snap ook wel dat mensen dat zwaar vinden.
Rond mijn twintigste kreeg ik een burn-out en ging ik in therapie. Ik heb mijn moeder toen verteld dat de combinatie van voor haar zorgen, werken én studeren mij heel zwaar viel. Dat maakte haar verdrietig en ze verontschuldigde zich voor de dingen die ik had moeten doorstaan. Maar ik weet dat ze er niks aan kan doen, dat ze ziek is.
Rond mijn twintigste kreeg ik een burn-out. Mijn moeder verontschuldigde zich voor de dingen die ik had moeten doorstaan, maar ik weet dat ze er niks aan kan doen, dat ze ziek is.
Mijn moeder woont sinds een jaar begeleid in een instelling. Hoewel de zorg grotendeels uit handen is genomen, zal mijn psychische zorg altijd blijven. Sinds kort is er kanker bij haar vastgesteld, waardoor ik meer contact heb met mijn moeder. De ziekte brengt een hoop narigheid, maar ik waardeer haar op de een of andere manier weer meer: ik heb een moeder met borderline, die ontzettend veel van mij houdt. En zonder mij zou zij waarschijnlijk niet meer leven. Ze heeft een aantal suïcidepogingen gedaan, dus ik maak me altijd zorgen om haar, ik ben bang voor dat ene mogelijke telefoontje dat haar iets is overkomen. In combinatie met mijn drukke baan is dat een grote belasting.
We bellen bijna dagelijks, maar ze vraagt nooit hoe het met mij gaat of bijvoorbeeld hoe een belangrijke toets is gegaan. Het gaat heel vaak over haar. Die telefoontjes kosten me ontzettend veel energie. Als het slechter gaat, zegt ze dat ze geen zin heeft in het leven en dat ik de enige ben die haar staande houdt. Daardoor kan ik er niet even tussenuit of op vakantie, dat vindt ze heel zwaar.
Tijdens mijn studie gingen veel collega-studenten op stage in het buitenland, en als ze terugkwamen hadden ze de prachtigste verhalen. Maar vanwege mijn moeder heb ik dat nooit durven doen.
Ik ben de enige die lelijk over haar mag praten of iets vervelends mag zeggen. Er is niemand die moet proberen tussen ons in te komen, dan word ik echt kwaad.
Aan Moederdag heb ik echt een hekel – het wordt me opgelegd iets gezelligs te doen met of voor mijn moeder. Op sociale media zie ik dat veel van mijn vriendinnen leuke dingen doen met hun moeder. Toen ik nog bij m’n moeder woonde, deden we dat ook wel. Maar iets met haar plannen gaat gewoon niet; ze weet nooit hoe ze zich de volgende dag voelt.
Ook heb ik geen zin in gedwongen gezelligheid, alleen omdat zij vindt dat we iets op die dag moeten doen. Ze heeft voortdurend het idee dat ze er niet toe doet, daarom vindt ze waardering krijgen heel belangrijk en zoekt ze veel bevestiging. Maar zelfs als ik haar dat elke dag geef, zal de situatie of haar zelfbeeld nooit veranderen.
Wat ik heb geleerd van zorgen voor mijn moeder is om al op jonge leeftijd heel zelfstandig te zijn. Door mijn moeder heb ik geleerd met alle winden mee te waaien. Ik ben flexibel en kan me goed aanpassen: Als zij blij is, dan ben ik dat ook. Maar als zij boos is of geen zin heeft om met mij te winkelen omdat ze zich rot voelt, dan moet ik daarin meegaan. Ik kan een masker opzetten en me totaal anders voordoen dan ik me voel – wat natuurlijk zowel positief als negatief kan zijn.
Ook heb ik geleerd om goed voor mezelf te zorgen, hoewel ik dat niet altijd doe. Grenzen aangeven vind ik erg moeilijk, en daardoor kom ik er soms te laat achter dat ik een grens heb bereikt, zoals bij mijn burn-out. Soms hoor ik vriendinnen weleens zeggen dat ze hun eigen kleren niet kunnen wassen, of dat hun zorgverzekering nog door hun ouders betaald wordt. Godzijdank kan ik die dingen zelf doen.
Het lijkt me ongelooflijk zwaar om me te voelen zoals mijn moeder zich voelt, om elke dag te denken: shit, wat is het leven klote. Ik heb dan ook superveel respect voor haar. Onze band is, juist door alle ellende die we samen hebben meegemaakt, ontzettend sterk. Ik ben de enige die lelijk over haar mag praten of iets vervelends mag zeggen. Er is niemand die moet proberen tussen ons in te komen, dan word ik echt kwaad. Mijn moeder is misschien niet de beste moeder, maar ik heb mij altijd geliefd gevoeld. Op de goede dagen kunnen we ontzettend hard lachen met z’n tweeën, en staan we te dansen op de tafel. Alleen worden die momenten steeds zeldzamer.
Via deze link vind je informatie over waar je terechtkunt als jonge mantelzorger.