In onze nieuwe serie CSI: Nederland gaat archeoloog Laura van der Haar op bezoek bij verschillende forensisch specialisten.
“Het eerste wat je doet is controleren of iemand wel echt dood is.” Udo Reijnders is naast bijzonder hoogleraar Eerstelijns Forensische Geneeskunde ook forensisch arts bij de GGD Amsterdam. In die hoedanigheid schouwt hij de niet-natuurlijke doden in de regio.
“Dus sommige… dóden blijken niet dood?!”
“Dat kan,” antwoordt Reijnders terwijl ik mijn jas nog sta uit te doen. “Bij het gebruik van slaapmiddelen bijvoorbeeld, of bij verhanging. En het kan optreden bij een terminale sepsis.”
“Maar [ik doe nu alsof ik weet wat een terminale sepsis is: een ernstige bacteriële invasie in het bloed], dan check je toch gewoon even de hartslag?”
Nee dus.
“Een niet-voelbare hartslag is wel de allerslechtste methode om de dood vast te stellen.”
“Oh.”
Videos by VICE
Samen met een dertigtal forensisch artsen bedient Udo Reijnders de hoofdstad en omstreken, goed voor één en een kwart miljoen levende mensen. Die allemaal op een dag – natuurlijk of niet-natuurlijk – zullen sterven.
Per dag schouwt zijn team drie tot vier lijken en ja, meerdere per dienst kan dus voorkomen. Maar het ene lijk is het andere niet; bij een euthanasie sta je zo weer buiten, daar is aard en oorzaak van de dood vrij duidelijk, terwijl moorden stukken ingewikkelder zijn.
“Koffers vol materiaal mee?”
“Nee, dit.” Reijnders tikt op zijn hoofd. “Het enige wat je écht nodig hebt, zijn je hersenen. Verder zitten er natuurlijk wel naalden, strips, vloeistoffen en potjes in mijn tas, maar je begint altijd met de handen op de rug.”
Rondkijken dus.
“Je scant de P.D. [plaats delict], op zoek naar verdachte situaties.”
“En controleren of iemand echt dood is?”
“Ja.”
Daarbij moeten die handen toch wel achter de rug vandaan, want de beste methode om je van de dood te vergewissen is door een vinger tegen de zijkant van de oogbol te drukken. Niet omdat een levend persoon zich dan luidkeels af zou vragen wat de hel je in godsnaam aan het doen bent met zijn oog, maar omdat de pupillen van doden zich onder druk vervormen. Keert de pupil vervolgens niet meer terug naar de oorspronkelijke stand, dan is de eigenaar van het oog onomstotelijk overleden.
“Hoezo eigenlijk?”
“Nou, de tonus valt onmiddellijk weg na de dood.”
“Eh…” (ik Wikipedia’de het even: spierspanning natuurlijk.)
Reijnders’ telefoon gaat, maar hij negeert de oproep terwijl hij zachtjes op zijn linkerjaszak klopt.
Zijn andere telefoon gaat in de rechterzak van zijn jasje. Na een vluchtige blik mompelt hij: “Buitenland. Pak ik zo wel op.”
Reijnders vindt het overigens nog steeds moeilijk te verteren, de geur van een ontbindend lichaam. Bitterkoekjes of niet.
Uiteraard wordt toch ook de hartslag nog wel gepolst, en vervolgens richt je je op de lijkvlekken. Een lijkvlek (livor mortis) is uitgezakt bloed, dat op het laagste punt bezinkt als het hart niet meer rondpompt. Wanneer de armen van een dode omlaag hangen zijn die dus bontgevlekt, als het goed is in de kleur paarsblauw. Kersenrood klinkt misschien frisser, maar is dat allerminst: die teint wijst namelijk op een koolmonoxidevergiftiging. Grijze lijkvlekken kunnen op hun beurt op arsenicumvergiftiging duiden en als het lijk dan ook nog wat knoflookachtig ruikt, kan het zijn dat deze favoriet onder de gifmoorden in het spel is. In het zeldzame geval van cyanide – onder meer gebruikt in gaskamers – riekt het dode lichaam naar bitterkoekjes. Of amandelen.
Reijnders vindt het overigens nog steeds moeilijk te verteren, de geur van een ontbindend lichaam. Bitterkoekjes of niet.
“Ik zet het liefst gelijk een koolstofmasker op mijn neus. Maar sommige onderzoekers hebben er totaal geen last van.”
Naast rondsnuffelen bij het lichaam moet vervolgens de omgeving worden afgespeurd. Je kijkt in de wc, in de badkamer. Liggen er medicijnen in de koelkast? Liggen er spuiten naast het bed? Een afscheidsbrief? Een versnipperde afscheidsbrief in de prullenbak? Meerdere opnieuw geschreven afscheidsbrieven? Is iemand misschien verbloed?”
“Verbloed?”
“Ja spataderen in de slokdarm, wat je soms ook bij alcoholisten ziet. Of door een massale maagbloeding, waardoor mensen gaan projectielbraken.”
Tegen de muur bijvoorbeeld.
“Wanneer je teerachtige ontlasting in het toilet vindt, is waarschijnlijk sprake geweest van een bloeding lager in het lichaam. Poep, bloed, kots, drugs; het zijn allemaal serieuze aanwijzingen. Net als grijpsporen. Is iemand bijvoorbeeld beneden aan de trap gevonden, dan verwacht je heus verwondingen, maar geen grijpsporen. Tenzij van een eerdere datum.”
Grijpsporen?
“Kleine ronde bloeduitstortingen.”
Naar zulk soort beurse plekken (evenals bloed en sperma) wordt met de CrimeScope gespeurd: blauw licht met een golflengte van 430 tot 470 nanometer. Reijnders heeft er een koffer vol van, het hele kleurenspectrum.
“Dan zet ik mijn bril op en… wacht, ik pak hem wel even.”
Hij komt terug met een grote gele duikbril en een lange zaklamp waar je iemand makkelijk de kop mee kunt inslaan.
“Zet maar even op.”
Zodra ik de gele duikbril heb opgezet, richt Reijnders het slagwapen op zijn gestrekte hand.
“Je moet er niet rechtstreeks in kijken.”
Een felblauwe cirkel verschijnt op zijn handpalm, die er verder keurig proper uitziet. Maar, was hij daar ‘gegrepen’, dan zou je met dit licht en met deze bril op de precieze greep zichtbaar kunnen maken.
“En dat zet je op de foto: lamp op een klem, geel filter voor de lens en je bent een stap verder in de bewijsvoering.”
Het werkt een beetje volgens hetzelfde principe als luminol, waarmee bloedresten opgespoord kunnen worden.
“Alleen is dat nog veel krachtiger; dan kun je bloed van de muur blijven poetsen tot je een ons weegt, de restanten blijven altijd zichtbaar.”
Bij zo’n verdachte situatie met drugs, grijpsporen of sperma wordt de ‘P.D.’ onmiddellijk bevroren en staat alles ter beschikking van justitie, waarna wordt opgeschaald naar het team ‘Forensische Opsporing’ of het ‘Team Grootschalige Opsporing’.
Maar, zoals iedereen weet die weleens een Facebookprofielfoto in het echt ontmoette: schijn kan bedriegen. Lang niet iedere niet-natuurlijke dood ziet er verdacht uit. Een oudere vrouw, rustig dood op de bank bijvoorbeeld. Dekentje er overheen, had naar ieders weten een volstrekt normaal leven.
Om ook in zulke ogenschijnlijk onverdachte situaties ‘vuil werk’ zo vlug mogelijk uit te sluiten of het recht te laten zegevieren, wordt door de forensisch artsen van de GGD Amsterdam een techniek ingezet waarmee al verschillende moordenaars achter de tralies zijn gekregen.
Hun methode behelst dat direct op locatie een naald door de buik van de dode heen wordt geprikt, om urine uit de blaas op te zuigen. Die wordt ter plaatse gecheckt en wat troffen ze aan in de ogenschijnlijk vredig gestorven oudere dame? Methadon.
“Of de succinylcholinemoorden, weetjewel?”
Ik knik dapper en laat Reijnders verder praten, om niet veel later toch maar even te vragen hoe je dat schrijft.
“S, U, dubbel C, I, N, YPSILON, L,” dicteert hij in marstempo, “en de rest had je wel, toch?”
Ik doe knikkend een schietgebedje dat Larry Page mij straks een Google-zoeksuggestie cadeau doet en misschien bestaat Larry Page wel écht, want al bij het intypen van ‘succin…’ vraagt Google of ik wellicht succinylcholine bedoelde, ook wel suxamethoniumchloride? Een spierverslapper, die binnen één minuut vrijwel alle spieren van het lichaam lam legt. Inclusief ademhalingsspieren. Het wordt gebruikt bij operaties, maar is tegelijk het perfecte moordwapen omdat het zo snel werkt en moeilijk te traceren is. Dankzij het team forensisch artsen is dat laatste echter verleden tijd.
In het lichaam van een 24-jarige jongen kon het NFI de stof aantonen en vervolgens, met terugwerkende kracht, ook bij een 23-jarige jongen wiens dood kort daarvoor als een natuurlijke was weggeschreven. Schrijnende overeenkomst: voor beide jongens was onlangs een levensverzekering afgesloten ter waarde van enkele tonnen. Allebei de verzekeringen stonden bovendien op naam van hun 25-jarige jeugdvriend George, die nu levenslang zijn eten door een schuifje in de deur krijgt.
Bij een liquidatie liggen de verdachte omstandigheden er vaak wel weer wat dikker bovenop. Hoe gaat Reijnders dan te werk?
“De recherche belt. Je gaat erheen, kleed je om.”
“In die witte moonunits?”
“Jazeker.”
“Met van die sokjes over de schoenen?”
“Jazeker, zodra je een voet over de drempel zet. Opdat er geen vermenging van sporen optreedt. Alhoewel, dat DNA van mij kennen ze nu inmiddels wel.”
“Handen op de rug?”
“Ja, je gaat eerst kijken. Luisteren naar de verhalen. Je benadert het slachtoffer en ontkleedt hem of haar. Dat doe je samen met de recherche, stopt de kledingstukken genummerd in zakken. En dan wordt het lichaam van kruin tot hiel bestudeerd.”
Zijn de lijkvlekken bijvoorbeeld nog wegdrukbaar, dan is de persoon nog geen etmaal dood. Na 24 uur fixeren ze namelijk, als morbide tatoeages. Je bestudeert de mate van lijkstijfheid, die net als bij lijkvlekken vanaf twee uur na het overlijden optreedt en aanvangt in de kaken en de vingers.
“Je legt altijd een rol onder de kin, anders blijft de dode je aangapen.”
Na de vingers en kaken baant de rigor mortis zich een verdere weg door het lijf, tot dat twaalf uur later plankhard is. Een uitzondering hierop vormt iemand met catalepsie: acute lijkstijfheid die optreedt bij extreme pijn of inspanning, door elektrocutie bijvoorbeeld, of wanneer iemand zich met een vuistvuurwapen door het hoofd heeft geschoten.
“Dan kun je het lichaam bij wijze van spreken zo rechtop tegen de muur zetten.”
Lang zal dat echter niet blijven staan, want vanaf die volledige lijkstijfheid wordt het gehele proces weer achterstevoren afgewikkeld en na 72 uur zakt alles ineen; het lichaam wordt slap en het rottingsproces begint. Dergelijke stadia vormen een indicatieve klok voor de lijkschouwer.
Een ‘groot stergat bij een contactschot’ betekent eigenlijk dat het hele schedeldak eraf is geblazen.
Op de stationsklok aan de GGD-muur is het inmiddels negen uur als de deur van de afdeling openvliegt. De andere forensisch arts, Koos de Keijzer, komt binnen met een kopje koffie.
“Goddank Koos!” Reijnders had die nacht een nare droom over Koos gehad en begroet zijn collega allerhartelijkst.
“Goedemorgen,” lacht Koos en schudt mij de hand.
We verhuizen even naar een naastgelegen ruimte, met hagelwitte muren en houtrot in de kozijnen. Uitzicht op de Nieuwe Achtergracht.
Waar waren we?
Ja, lijkvlekken wegduwen.
“Je bekijkt en beschrijft het letsel. Altijd in woorden als ‘hetgeen mogelijk zou kunnen passen bij’. Je zegt dus niet: ‘dit is een schotwond’.”
“Terwijl een schotwond toch vrij duidelijk is?”
“Nee, oh nee! Daar zul je nog versteld van staan.”
Talloze medisch experts gingen al de mist in bij schotwonden. Schreven het toe aan een fistel bijvoorbeeld. Even ter educatie: dit zijn fistels (NÍET KLIKKEN!). Ze kunnen in ieder geval prima door voor schotwonden.
“Schotwonden kunnen kleine perforaties zijn, nette cirkeltjes, maar ook grote stergaten bij contactschoten.”
Een ‘groot stergat bij een contactschot’ betekent eigenlijk dat het hele schedeldak eraf is geblazen.
Bij gaten in het lichaam speurt de forensisch arts daarom altijd naar de zogenaamde tatoeagering: als zich een olie- en vuilspoor langs de rand aftekent, zit je hoogstwaarschijnlijk te kijken naar de inschotopening, gemaakt door een kogel. Verder dan die opening gaat een forensisch arts overigens niet het lichaam in: dat is het werk van de patholoog. Die steekt er pennen in en maakt kanalen open. Wel wordt nauw contact onderhouden met de andere specialisten. Naast de patholoog met de forensisch entomoloog bijvoorbeeld als er maden worden aangetroffen, of de haarspecialist over wat er al dan niet in het haar van een dode zit.
“Wat dan?”
“Drugs bijvoorbeeld, wat en wanneer iemand heeft gebruikt.”
“Zie je dat al in één haar?”
“Jazeker.”
Reijnders heeft bijvoorbeeld de Bijlmerramp gedaan, de Schipholbrand en de cafébrand van Volendam. Daar heeft hij nog steeds last van.
Maar vaak is het schouwen van een totaal andere orde: iemand die op de Kalverstraat in elkaar zakt. Verkeersongevallen. Een bejaarde man thuis in bed, waarvan de huisarts niet bekend is. Of rampen.
Reijnders heeft bijvoorbeeld de Bijlmerramp gedaan, de Schipholbrand en de cafébrand van Volendam. Ten tijde van de Bijlmerramp was hij bovendien Medisch Leider Rampterrein. “Dan ben je voortdurend bezig met triëren.”
“Wat?”
“Triage. Bepalen wie als eerste zorg moet krijgen. Hoeveel ambulances er nodig zijn. In welke ziekenhuizen zo snel mogelijk geopereerd kan worden.”
Het was hun eerste grote klus eigenlijk, waarbij ze gelijk weken in een tent stonden.
En Volendam. Daar heeft Reijnders nog steeds last van.
Hij praat er technisch over. Het schouwen van de verkoolde lichamen die nacht. De wettelijke verplichting om de kenmerken van het letsel via een Artikel 10-formulier aan de Officier van Justitie te overleggen, zodat deze het Verlof van Begraven kan uitreiken. Bij het zien van de gewonden besefte hij direct wat het letsel voor hun toekomst zou betekenen. Nee, hij kan er eigenlijk nog steeds niet zo goed over praten, wil ik iets te drinken?
Reijnders komt terug met twee plastic ribbelbekers water.
Is zijn werk weleens gevaarlijk?
Neuh. Hij is zelf in ieder geval niet zo gauw onder de indruk. Hij vertelt nuchter over een keer in het centrum, toen er iemand werd neergeschoten – “dit komt niet in je stuk hoor!” – juist op het moment dat hij in zijn dienstwagen voorbijreed. “Doc!” riepen de agenten, “nu je hier toch bent…” Uiteraard ging Reijnders direct aan de slag en constateerde al gauw dat het slachtoffer toch nog niet dood was. Hup snel infusen en andere levensreddende handelingen dus, in plaats van te schouwen.
Maar meestal zijn het toch ‘gewoon dode’ doden. Na de oogduwtest kun je dan de onderlip naar beneden trekken, om het slijmvlies te bekijken.
“Zie je daar bloedinkjes ter grootte van een speldenprik, dan is mogelijk sprake geweest van hoge druk. Hetzelfde geldt voor het oogwit; bij extreme druk door bijvoorbeeld hard persen wordt het bloed als het ware uit de kleine vaatjes geduwd.”
Ook als de pupillen verschillend van grootte zijn, kan dat er net als die bloedspikkeltjes op wijzen dat er in het hoofd iets aan de hand is, waardoor je niet overtuigd kunt zijn van de natuurlijkheid van het overlijden. Een klap misschien?
Om een aan de buitenkant niet altijd zichtbare schedelfractuur vast te stellen, wordt daarom de methode met de prozaïsche Franse term bruit de pot fêlé toegepast. Het geluid van de gebarsten pot.
“Met je knokkels timmer je dan op de schedel,” Reijnders slaat een okkernoot op het formica-bureau, “om te horen of die beschadigd is.”
“Zo hard?”
“Ja valt wel mee hoor. Een schedel kan wel wat hebben. Klinkt het als een gebarsten aardewerken pot, dan is hij stuk.”
Oorspronkelijk komt Reijnders uit ‘de kliniek’: hij wilde chirurg worden en promoveerde op operatietechnieken bij perforaties in de twaalfvingerige darm. Het geperforeerde ulcus duodeni, heet zijn proefschrift.
Best wel een heel specifiek onderwerp, hoe dat zo?
“Vond ik mooi. Het was ook net de periode dat we heel veel maagperforaties op tafel kregen door Brufen enzo.”
Ibuprofennetjes bedoelt hij?
Knikt.
Die roze knallers voor als je een kater hebt?
Knikt. “Die slaan zo een gat in je maag. Net als Aspirine. Verder een prachtig middel hoor, Ascal, het blijkt ook preventief tegen hartinfarcten. Helemaal hot in de medische wereld; sommige artsen slikken er dagelijks eentje uit voorzorg.”
“Moet ik dat ook maar gaan doen?”
“Nee dat zou ik je zeker niet aanraden.”
Na zijn twaalfvingerigedarmperforaties-proefschrift belandde hij als arts op de spoedeisende hulp, waar hij echter door zijn huidige afdelingshoofd (Kees Das) werd weggeplukt omdat die ‘iets moois’ voor hem had: het eervolle vak van forensisch arts. Vijfentwintig jaar geleden inmiddels, toen DNA net ontdekt was en men nog weinig kaas had gegeten van forensische geneeskunde.
“We liepen zo de P.D. op, droegen geen pakken, hadden geen snoetjes op, niks.”
En bijna 2.500 doden later is hij nu de eerste bijzonder hoogleraar in het vakgebied. Zijn oratie, ‘Forensische geneeskunde. Van individuele toewijding naar erkend specialisme’ houdt hij op 22 september in de Lutherse Kerk.
“Van harte welkom!”
Lees hier, deel I van deze serie: Op bezoek bij een forensisch botanicus.