Ik rende naar de verdedigingstorens en stak mijn zwaard in mijn tegenstander. Er was geen tijd te verliezen; we moesten doordrukken, want anders zou de vijand zich kunnen hergroeperen. “In het midden!” schreeuwde ik door mijn headset. Het verblijf van de vijand begon langzaam af te brokkelen, ik kon de overwinning al ruiken. Maar toen werd ik ineens getroffen door een aanval vanuit een onverwachte hoek: mijn moeder.
“Ik heb de stekker eruit getrokken!” schreeuwde ze vanuit de gang. “En als je het waagt om ‘m er opnieuw in te doen, dan snij ik het gewoon doormidden!” Ik bleef zitten. Ik besefte dat ik de afgelopen vijf uur Dota 2 heb zitten spelen, terwijl ik de volgende ochtend een geschiedenis-tentamen had.
Videos by VICE
Op mijn achttiende was ik een enorme gamer. Ik gamede wanneer ik me verveelde en wanneer ik eigenlijk heel druk was met school. Ik gamede als ik blij was, of juist verdrietig; om mezelf te belonen als ik het goed had gedaan op school, of juist om me af te leiden als ik een zware onvoldoende had gehaald. Ik ging langer door als ik flink aan het winnen was, en als ik er niks van bakte al helemaal.
Acht jaar later vraag ik me af of ik misschien verslaafd was. In 2018 erkende de Wereldgezondheidsorganisatie een gameverslaving officieel als ziekte, en in mei 2019 werd het als stoornis opgenomen in de ICD 11, de internationale classificatie van ziekten. Daarin werd het gedefinieerd als een verwaarlozing van je vrienden en familie, waarbij je steeds verder achterloopt op het gebied van scholing of werk en/of last hebt van slaapgebrek en ondervoeding, gedurende een of meerdere jaren.
Op mijn tiende kreeg ik mijn eerste computer, een onhandige tweedehands Windows-pc die een schok gaf als ik ‘m opstartte. Ik moest eigenlijk oefenen voor pianoles, maar in plaats daarvan gaf ik leiding aan middeleeuwse legers in Age of Empires, en vocht ik me een weg door het heroïsche epos van Warcraft III.
Zodra ik mijn vaders voetstappen op de trap hoorde, sprong ik uit de computerstoel en rende ik naar de kamer naast de mijne, waar de piano stond. Meestal liep mijn pa direct naar de computer, en legde hij zijn hand erop om te kijken of-ie nog warm was. Dat was natuurlijk altijd zo.Toen ik vijftien was, schoot een zeventienjarige jongen vijftien mensen dood
bij een school in Winnenden, in Duitsland. Er laaide een debat op over first-person-shootergames door het land, al had ik daar zelf verder weinig van meegekregen omdat ik vooral bezig was om mijn ouders te smeken om me naar LAN-party’s te rijden.
Terwijl mijn leeftijdsgenoten bier dronken en elkaar opzochten op huisfeestjes, speelden mijn vrienden en ik ons een weg door Call of Duty 4, waarna we ook Counter-Strike nog even meepakten. En daarna alles weer opnieuw. We dachten niet in tijd, maar in levels, en konden zo de hele nacht doorspelen zonder door te hebben dat de zon al lang was opgekomen.
Jakob Florack is een kind- en jeugdpsychiater bij het Vivantes-ziekenhuis in Berlijn, die sinds 2015 gameverslaafde tieners helpt. Hij vindt dat gamen gevaarlijk wordt vanaf het moment dat je het gebruikt om aan de werkelijkheid te ontsnappen. “Zoals kinderen die op school gepest worden of in gevechten belanden, en de confrontatie uit de weg gaan door te gamen,” zegt hij.
Ik stelde mezelf destijds nooit de vraag of ik nog zelf de controle had over het gamen, of dat het gamen juist de controle over mij had. Misschien omdat ik nooit het idee had dat ik echt verslaafd was, of me ergens schuldig over voelde. Op school deed ik het redelijk gemiddeld, en ik hoopte dat mijn ouders daar begrip voor hadden. Ik wist in ieder geval zeker dat gamen me gelukkig maakte.
Mijn moeder ziet dat anders. Ze was bezorgd over me, en heeft weleens moeten huilen toen ze zag hoe erg ik opging in het beeldscherm. Toen ik haar laatst belde en vertelde dat ik wilde schrijven over mijn gameverleden, moest ze lachen: “Eindelijk.”
“Vanuit mijn perspectief was het een stuk erger,” zegt ze. “Soms keek je geen seconde op van je scherm, en knipperde je niet eens.” Een keer, toen ik ongeveer zestien was, zette ze een schaaltje sinaasappelschijfjes op mijn bureau, en toen ze twee uur later terugkwam op het weer op te halen, had ik er nog niet één aangeraakt. “Ik praatte tegen je, maar je speelde gewoon maar door. Je gezicht was helemaal rood; je zag er zo gespannen uit dat het net leek alsof je drugs had genomen.
Mijn moeder zegt dat ze er flink mee heeft geworsteld. Aan de ene kant gunde ze me de vrijheid en een welverdiende afleiding na school, maar ze maakte zich ook zorgen over mijn gezondheid en toekomst. Ze verbood me nooit om naar meet-ups te gaan – “Ik wilde niet dat jij de enige van je vrienden zou zijn die thuis moest blijven” – maar wanneer het een keer wat te veel voor haar werd, trok ze de router uit het stopcontact en bergde ze ‘m op. Ook gooide ze een keer uit woede haar sleutels naar me. Ze raakte me niet, maar ik schreeuwde tot ik geen stem meer had.
“Ik was vaak bang dat je me haatte,” vertelt ze.
“Haatte jij me destijds?” vraag ik.
“Nee. Het maakt niet uit wat je doet: ik zou je nooit kunnen haten.”
Het is pas de eerste keer dat we over deze tijd praten. Soms lijkt het alsof zij over haar ervaringen praat met iemand anders, en niet met mij. “Ik heb je nooit pijn willen doen,” zegt ze.
Ik wil weten of ze denkt dat ik echt verslaafd was. “Het was wel vrij ernstig,” zegt ze. Ze dacht dat ik van het gamen afhankelijk begon te worden. Toch heeft ze uiteindelijk nooit een therapeut benaderd, zegt ze: “Op een bepaalde manier speelt iedereen ook zijn eigen spel.”
Er zijn inderdaad vrij veel mensen die spellen spelen. In Duitsland spelen volgens een enquête ongeveer 34 miljoen mensen weleens games – een derde van de bevolking dus ongeveer – en bestaat slechts een kleine fractie uit extreme gevallen. In Nederland gamen ongeveer een miljoen mensen, waarvan 2 procent volgens Jellinek echt verslaafd is. Maar wat versta je daar eigenlijk precies onder, verslaafd zijn? Wanneer ben je een fanatieke gamer, en wanneer wordt het gevaarlijk?Ik neem contact op met een van mijn oude vrienden van school. Ook met hem is het de eerste keer dat we terugblikken op toen we vijftien waren. Na school logden we altijd in op TeamSpeak, een programma waarmee we met elkaar konden praten via headsets. Meestal deden we ons huiswerk samen en speelden we vervolgens de rest van de nacht World of Warcraft.
Een van hen zegt dat hij gerust midden in de nacht kon opstaan om online te gamen. Een ander zegt dat hij zich soms wat buitengesloten voelde van ons, omdat hij zelf niet zo’n gamer was en vaak nauwelijks begreep waar we het over hadden. Bijna alle jongens met wie ik speelde denken achteraf dat ik wel echt een probleem had, al dacht geen van hen destijds dat ik verslaafd was.
“Computerspelletjes hebben zeker een culturele waarde,” zegt Florack. Om te bepalen wanneer iets een verslaving is, is het volgens hem belangrijk om na te gaan of je in bredere zin tevreden met je leven bent. “Of zijn er dingen die je eigenlijk zou moeten veranderen?”
Als je plezier uit gamen haalt, is dat dus iets goeds. Gevaarlijk wordt het als je het gebruikt om slechte gevoelens te compenseren. Als je er eigenlijk geen voldoening uit haalt, of als een kind ruzie maakt met z’n ouders en gaat gamen om eraan te ontsnappen. Het hoeft niet per se af te hangen van de uren die je maakt.
Ik weet niet wanneer en waarom ik precies ging minderen met gamen. Er was geen specifiek moment van verlichting, ik ging niet ineens enorm goed op school en mijn ouders hebben niet mijn computer in de fik gestoken. Het werd gewoon geleidelijk aan minder. Niet dat ik het helemaal niet meer doe trouwens: na mijn laatste tentamens bij de universiteit heb ik in de winter een maand lang voor de tv gehangen en de wereld van The Witcher 3 doorkruist.
Mijn moeder had het idee dat ik vooral gamede om haar te stangen, en misschien had ze ook wel een beetje gelijk. Ik zou dat graag terug willen nemen. De opmerkingen die ik naar haar toe heb geslingerd, de familie-etentjes waar ik weigerde naartoe te gaan. Het zou best chill zijn als er een resetknop was voor dit alles.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk bij VICE Duitsland.