Je hebt weer een prachtige batch xtc-pillen gedraaid vannacht. Je glimlacht bij de gedachte dat jij weer hele volksstammen gaat voorzien van chemisch geluk. Met de chemische walmen nog in je kleren stap je het gouden ochtendlicht in. Vriendelijk groet je de boer die je hebt afgeperst zodat je zijn stallen kan gebruiken voor je drugslab. Je giet nog even een jerrycan giftig afval leeg in het bos, en gaat dan tevreden de stad in om alvast je drugsgeld te spenden en de toffe peer uit te hangen.
Dit zou het script kunnen zijn van de reclame van het nieuwe parfum XTacy, als het de bedoeling was om er een heleboel flesjes van te verkopen. Maar dat is de bedoeling niet. Het parfum, dat ontwikkeld is door het OM in samenwerking met reclamebureau Roorda, moet mensen bewust maken van de kenmerkende geur van xtc-labs. Die labs die de politie zoveel kopzorgen bezorgen, maar ook (alleen al in Nederland) jaarlijks miljarden in het laatje brengen bij de bezitters ervan. En hoe ruikt een xtc-lab dan? Naar anijs, volgens de stem van het volk, dat in filmpjes van onder andere de NOS en het AD werd blootgesteld aan het geurtje.
Videos by VICE
Maar dit parfum roept belangrijker vragen op: wat doet dit geurtje voor mij, de consument? Word je er een schurkachtige seksmagneet van? Blijft iedereen angstvallig uit je buurt? Of word je gesnitcht door de eerste de beste wakkere burger die je tegenkomt? Om dat te testen ging ik een middagje de drugsbaron uithangen in Den Bosch, de hoofdstad van Brabant a.k.a. het epicentrum van de vaderlandse sythetische drugsindustrie. Het parfum werd daar afgelopen weekend dan ook uitgevent. Ik sprayde me royaal onder met Xtacy, alsof ik nét de deur van mijn pillenfabriek achter me had dicht getrokken, en deed drugsbaronachtige dingen.
De juwelier
De eerste winkel waar mijn drugslabwalm en ik naar binnen gaan is de juwelier: met diamanten colliers en horloges kun je als nieuwbakken drugsmiljonair niet alleen scharrels werven, je kunt je sieraden ook royaal weggeven aan mensen die op de hoogte zijn van jouw criminele activiteiten zodat ze hun bek houden. Of je kunt jezelf er mee volhangen zodat iedereen ziet dat het goed met je gaat. Ik maak wat pirouettes langs de vitrines zodat de geur zich goed verspreidt, dan weet de juwelier dat ik waarschijnlijk een flinke stapel contanten van dubieuze herkomst op zak heb. Daarna buig ik me diep over de glazen toonbank, waar de oorbelletjes liggen. Mijn naar anijs geurende nek zit zo ongeveer in de neus van de juwelier. Ze schuift discreet een paar meter op. Een professional: ik stink dan misschien, mijn vermoedelijke pakhuizen vol geld doen dat niet.
Op straat
Omdat ik alleen ruik naar een drugsbaron maar er geen ben, kan ik niks kopen bij de juwelier. Ik check op straat even hoe het staat met mijn sjanscapaciteiten. “Ik heb een nieuw parfum gekocht, wat vinden jullie ervan?” vraag ik aan een moeder en haar moeder, die hun (klein)kinderen voortduwen in een kinderwagen. Ik hoop dat ze de hint snappen: ik kan met mijn drugsgeld hele families onderhouden. “Ik vind het niets, een beetje te zoet,” zegt de oma. “Ik ruik eigenlijk niks. Ik ben een beetje verkouden,” zegt haar dochter, terwijl ze me walgend aankijkt. Ze lopen door. Geen sjans.
Grand café
Drugsbazen zitten graag op terrassen de nette burger met iets te veel geld uit te hangen. Dat ga ik ook maar even doen. Ik vertrouw volledig op het parfum: in plaats van zo’n emmer met vuurwerk en flessen Dom Perignon te bestellen ga ik voor een spa rood. Het is druk in het grand café, en ik kan de cremespoeling in het kastanjebruin geverfde haar van mijn buurvrouw ruiken. Ik heb niet de indruk dat zij onder de indruk is van mijn drugslabgeur. De ober lijkt wel onraad te ruiken, hij flappert onrustig met de neusvleugels, maar zegt niks. Hij glimlacht zelfs vriendelijk als hij zijn fooi in ontvangst neemt, ook al is er om me heen inmiddels een kring van lege tafels ontstaan.
De parfumerie
De vrouwen op straat hadden, ondanks de reclamecampagne van afgelopen weekend, duidelijk geen verstand van geuren. Daarom ga ik even naar de parfumerie, want daar hebben ze dat verstand wel. Ik vertel dat ik op straat een testertje heb gekregen waar ik zo over te spreken ben dat ik een heel flesje wil kopen. Ik vraag of de parfumeuse even aan me wil ruiken. “Dat kan ik niet, ik kan niet goed ruiken,” zegt ze terwijl ze angstvallig afstand houdt. “Wij hebben hier zevenhonderd geuren, en daar sta ik de hele dag tussen.” Haar neus is afgestompt. “Weet je nog hoe het flesje eruitziet?”
De parfumeur van een andere parfumerie blijkt immuun voor beroepsdeformatie. Hij snuffelt even aan mijn polsen, denkt een seconde na en roept dan triomfantelijk: “Anijs, dit ruikt heel erg naar anijs! Dit is Diesel: Fuel for Life.” Hij laat me het me ruiken, maar ik moet hem teleurstellen: “Nee, dit is toch anders.” Als je ooit ergens een drugslab wil verstoppen, doe het dan boven een parfumwinkel, want als ze al iets ruiken denken ze dat het Fuel for Life is.
Politiebureau
Wat kan me gebeuren als zelfs parfumeurs mijn geur niet herkennen? Ik besluit naar het hol van de leeuw te gaan: het politiebureau. Zouden de mensen die wekelijks honderden jerrycans drugsafval uit loodsen verwijderen een drugsbaas herkennen als die recht voor hun neus staat? Ik spuit nog even het halve flesje op mijn polsen en in mijn nek. Zelfverzekerd en met brede passen stap ik het bureau binnen, terwijl mijn leren jas en de geur van drugslab No. 5 achter me aan wapperen. Ik waan me de El Chapo van Den Bosch. De dienstdoende agent kijkt op uit haar dossiers en geeft me een vorsende blik. Ik kijk stoer terug en ga op de balie hangen. “Ik ben mijn telefoon kwijt,” zeg ik, alsof ik net mijn burner met de hak van mijn laars heb vertrapt op het parkeerterrein. “Weet u misschien waar het station is?” Het blijft even stil. “Ach jongen toch, wat vervelend voor je,” zegt de agent moederlijk, en ze vertelt me waar het station is.
Peinzend loop ik terug door de stad. De geur van een drugslab heeft geen wonderen gedaan voor mijn aantrekkingskracht, boezemt geen angst in en zelfs de politie leek de geur niet te herkennen. Als je in het buitengebied woont en daar dagelijks langs een naar anijs riekende boerderij fietst, is het natuurlijk goed om te weten dat daar waarschijnlijk pilletjes gedraaid worden zodat je de laborant in kwestie kunt snitchen. Maar de inherente koppeling tussen de geur van anijs en drugs zit blijkbaar nog niet in het onderbewustzijn van de mensen.
“Wat wilde jij worden, toen je vijf was?” De vraag van de goededoelenverkoper maakt dat ik opschrik uit mijn gedroom. Ik schiet terug in mijn rol van drugsproducent, en zeg dat ik rijk wilde worden. “Is dat al een beetje gelukt?” vraagt hij, “en hoe dan, als ik vragen mag?” Als ik niet meteen antwoord geef zegt hij: “Geen illegale praktijken hoop ik? En als dat wel zo is dan hoef je het niet te vertellen.” Gezegend met zijn coulante hart zeg ik dat ik xtc-pillen maak, maar de herkomst van mijn geld lijkt hem daadwerkelijk niets te deren. Hij knikt discreet en begint onbewogen een verhaal af te steken over de kinderen in Jemen die “langzaam en pijnlijk aan hun einde komen”.
Ik vraag me af of mijn aalmoes daar iets aan gaat veranderen, maar besluit mezelf toch in te schrijven als donateur. “Om mijn schuldgevoel af te kopen,” zeg ik nog. De jongen is verheugd. Ik vraag hoe hij mijn parfum vindt ruiken. “Lekker,” zegt hij. “Wat is het?” “De geur van een drugslab,” zeg ik nonchalant, terwijl ik wegloop. “Succes met je praktijken!” roept hij me na. Xtc-labs, het kan zelfs een betrokken goededoelenverkoper niks schelen, zolang er een centje aan te verdienen is.