Wat de riksja is voor Calcutta, de koekoeksklok voor Baden-Württemberg en de peniskoker voor Papoea-Nieuw-Guinea, dat zijn de onbeleefde obers voor Parijs. Ze dateren uit een andere tijd, maar horen om praktische redenen bij de stad. De onbeleefde ober is een icoon van Parijs. Hij is even typisch als de Eiffeltoren, de crêpe Nutella en de zondagsschilders aan de Seine. In de film The Two Faces of January bespreekt een Amerikaans koppel hun verblijf in Parijs. Ze werden wel vijftien keer op een avond beledigd, waarvan negen keer in een restaurant. Ze vertellen het met gespeelde verontwaardiging en masochistisch genot. Je bent pas in Parijs geweest, lijken ze te zeggen, wanneer je bent beledigd.
De stad van de liefde kan zich zijn arrogantie echter niet meer veroorloven. Parijs was vorig jaar de enige populaire stadsbestemming die achteruitboerde. Bovendien zullen Istanbul en Singapore Parijs over twee jaar uit de top vijf duwen. Daarom hebben de kamer van koophandel en de toeristische dienst Do You speak Touriste uitgebracht, een handleiding voor het horecapersoneel “om buitenlandse toeristische klanten beter te leren kennen.” Die handleiding is een dwaze fout en een belediging voor Parijse obers. Het is juist hun mengeling van trots, nonchalance en desinteresse die de stad zo aantrekkelijk maakt. Vandaag zijn ze met uitroeiing bedreigd.
Videos by VICE
Het is een verschrikkelijk hete zomerdag in het centrum van de stad wanneer ik mijn veldonderzoek aanvang. De Hemingway-terrassen van Montparnasse zitten vol voor de lunch. Renaults en Vespa’s razen voorbij. Ik sla de Rue d’Odessa in die me naar het Café de la Place voert. In plaats van hautain, begroet mijn eerste ober me hartelijk met “Bonjour, monsieur.” Verrast door zijn charme bestel ik een petit café én een Perrier. Omdat Frans horecapersoneel niet valt te vertrouwen, wordt die aan tafel geopend. Nadat hij het flesje op de kleine ronde tafel heeft gezet, schuift hij de rekening ondersteboven onder de metalen asbak. Dit is een geroutineerde, behendige ober. Alles wat je van een ober mag verwachten. Qua manieren stelt hij me met die verwelkomende glimlach en dat voortdurend vousvoyeren diep teleur.
Twee tafeltjes verderop zitten jonge Amerikanen die vanwege hun smartphones nooit tot een Lost Generation zullen behoren. Eerst vragen ze de ober hoe je fooi geeft, vervolgens betalen ze de helft cash, de andere helft met de credit card. Ik verwacht dat hij hun rekening zuchtend zal verfrommelen of hun glazen met veel misbaar zal verzamelen. Maar hij wacht nederig tot de jongens opstaan om hen in het Engels uit te zwaaien. Helemaal zoals Do You speak Touriste voorschrijft.
Wanneer ik de volgende dag in Saint-Germain-de-Près het terras van het beruchte Café de Flore nader, schat ik mijn kansen op arrogante bediening hoog in. Niet in het minst omwille van de badhanddoek die ik net heb gekocht en nu in een plastic zakje bij me heb. Ik sta voor het legendarische café waar vroeger Jean-Paul Sartre kwam met Simone de Beauvoir. Vandaag kom ik met een grote badhanddoek.
Omdat het vast ergens ter wereld tijd is voor het aperitief bestel ik een pastis. De ober – wit hemd, zwart gilet, zwarte strik – verstaat me niet. “Een pastis, alstublieft,” herhaal ik schoorvoetend.
“Een pastis! Maar natuurlijk, komt eraan!” roept hij enthousiast.
Wanneer hij de bestelling brengt, lijkt hij een ober te spelen. Hij benadrukt zijn bewegingen en noemt me zelfs gentleman. Heeft ook hij Do You speak Touriste gelezen en zich voorgenomen Parijs de eenentwintigste eeuw in te lullen door alle toeristen te behandelen als de koningin van Engeland? Of ziet hij in mij geen toerist maar een man van de wereld die thuishoort op dit terras? Die handdoek komt tenslotte wel uit een van de duurdere supermarkten.
Mijn hoop is ongegrond. Uit de talrijke cafébezoeken die volgen blijkt dat ik werd bediend op die nieuwe beleefde manier. Ik stel vast dat de ober in Parijs geen icoon meer is maar een marketingfantasie. Hij slooft zich uit voor mij in plaats van andersom. Ook in de Vijfde Republiek is de klant nu koning.
Wanneer ik in Le Monde lees dat de Franse ministers van Toerisme en Buitenlandse Zaken gastvrijheid en toerisme prioritair willen maken, neem ik een radicale beslissing. Gedurende de rest van mijn verblijf zal ik me als een onwetende toerist gedragen en de grenzen van hun beleid opzoeken. Ik zal mijn hemd in mijn broek stoppen en witte loopschoenen dragen. Ik zal Amerikaans Engels spreken en alleen het Franse vocabulaire hanteren wanneer het me uitkomt. A la guerre, comme à la guerre.
Mijn eerste faux pas bega ik in Le Nouveau Mairie, in de schaduw van het Panthéon. Ik bestel er een goedkope koffie aan de bar om er vervolgens mee naar het duurdere terras te lopen. Ik gok dat de man die de espresso serveerde een driftkikker is die zal protesteren tegen deze actie. Hij draagt namelijk een felgroene polo waar het soort mannentieten doorheen priemen die luie macho’s met borstspieren verwarren. Maar ook hij is hoffelijk en legt me rustig de regeling uit. Hij neemt het schoteltje en het kopje zelfs uit mijn handen om het alsnog op het terras op te dienen. Wat is het volgende, Parijs, een koekje bij de koffie? Lavendelparfum in de metro? Gratis overnachten op het Elysée?
Ook in Le Circus mislukt mijn plan. Ik probeer er een Long Island Ice-Tea te bestellen, een cocktail die in Frankrijk gewoon Long Island heet. Wanneer ik met Amerikaanse tongval maar om een Long Island ICE-TEA blijf vragen, zie ik de springerige, volledig in het zwart geklede ober in gedachten de cocktail mengen met de frisdrank. “Un Loong Ajloonde?” blijft hij herhalen. Ik slaag erin sneller dan hem mijn geduld te verliezen en antwoord verslagen: “Yes, yes a Long Island. The longer the island the better.”
In een ander café hoop ik de ober met een heleboel getallen te enerveren. Er zijn twee maten bier in Parijs: de halve liter en de vijfentwintig centiliter, die ‘un demi’wordt genoemd. Bovendien is het populairste bier 1664, in de volksmond ‘un seize’. Als de ober komt opnemen, vraag ik om un demi, maar maak met mijn handen het grote gebaar voor een halve liter. De ober herhaalt mijn bestelling “Un … demi?” en herhaalt ook mijn gebaar, maar dan kleiner.
‘Nee,’ zeg ik met mijn ene hand ter hoogte van de tafel en het andere boven mijn hoofd: “UN DE-MI!”
“Aha,” antwoordt hij, “un cinquante!”
Ik vervloek Napoleon – dit lijkt me typisch een van zijn ideeën – en knik instemmend. “Yes, yes, een vijftiger.”
“Seize?” vraagt de ober.
“Nee,” brul ik hem vastberaden toe, “cinquante!”
Maar ook deze zoveelste ober van het zoveelste café dat ik bezoek, blijft voortdurend vriendelijk en begripvol glimlachen. Ik vraag me af of de Parijse obers elke ochtend een voor een worden wakker gekieteld door Carla Bruni? Hoe dan ook is hun arbeidsvreugde omgekeerd evenredig aan mijn authentieke reiservaring.
Hoe langer ik in Parijs ben, hoe moeilijker het wordt om me van café naar café te slepen. Vriendelijke obers bezorgen me de ene teleurstelling na de andere, bijvoorbeeld in:
– Les Deux Moulins. In het café van Amélie Poulain bedient de ober me in perfect Engels, aangevuld door Nederlands.
– Au Rendez-Vous des Artistes. Met slechts één biertje mag ik er een hele WK-wedstrijd uitkijken, tot en met de strafschoppen.
– Le Florus. Wie zonder sigaretten zit, wordt er door de eigenaar ongevraagd eentje aangeboden. Ook als je niet rookt.
– Au Clairon des Chausseurs. De als schilders verklede obers maken er geen punt van dat je slechts drie drankjes bestelt, al zit je er met negen.
– Le Pierrot. Verkozen tot café met de slechtste service, maar er volgt geen bezwaar als mijn Amerikaanse alter ego de espresso terugstuurt, omdat hij ‘een echte koffie’ had besteld.
– Café Chabron. Een oude kolenwinkel in Oberkampf waar de dienster afscheid neemt met: “Kom anders zaterdag terug, dan zijn er lekker veel toeristen.”
– En ten slotte Silencio. Een club die zo exclusief is dat zelfs de barmannen blij lijken dat ze binnen zijn geraakt.
Met pijn in het hart besluit ik dat Do You Speak Touriste zijn effect niet heeft gemist. Zolang de dictatuur van de toerist heerst zal ik de lichtstad mijden. Ik roep iedereen op hetzelfde te doen, want zonder zijn iconische onbeleefde obers is Parijs Parijs niet meer.
Dit stuk van Yannick Dekeukelaere kwam tot stand in het kader van een residentieproject van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de stichting Biermans-Lapôtre.