Wie de Nederlandse zuidergrens oversteekt, merkt al gauw enkele drastische verschillen op: de huizenbouw ziet er rommeliger uit, je auto verandert in een stuiterbal en het woord ‘poepen’ betekent plots niet langer ‘schijten’, maar ‘neuken’.
Vooral dat laatste veroorzaakt veel verwarring en ongemak. Dat demonstreerde de Vlaamse televisieserie Man over Woord al, door zowel in Nederland als in België bij willekeurige huizen aan te bellen met de vraag: “Zouden wij hier even mogen poepen?”
Videos by VICE
In mijn drie jaar als Belg in Nederland ben ik ook al in zulke ongemakkelijke situaties verzeild geraakt. Als ik het woord poepen hier gebruik zoals ik dat in Vlaanderen doe, verloopt een gesprek meestal zo:
Meestal komen dat soort ongemakkelijkheden voor bij Nederlanders die niet weten dat het woord in België een andere betekenis heeft. Als ik Nederlanders ontmoet die wel op de hoogte zijn, hanteren we dikwijls dit gespreksmodel:
Het woord steekt zo vaak de kop op in gesprekken dat ik kan besluiten dat het betekenisverschil een zeer levende kwestie is in Nederland; een mysterie dat mateloos fascineert.
Politicus Bart de Wever zei een keer in een interview: “We zijn twee volkeren, gescheiden door dezelfde taal.” Ik ben vrij zeker dat hij daarmee op poepen doelde. En omdat elkaar afzeiken om één woord niet echt sympathiek is en omdat ik niet eens wil zijn met Bart de Wevers, wil ik dondersgraag de strijdbijl begraven. Daarvoor moet ik weten hoe dat verschil in betekenis is ontstaan. Waar in de taalgeschiedenis is het fout gelopen? En betekende poepen eerst ‘schijten’ of ‘neuken’? Met andere woorden: wie heeft gelijk, België of Nederland?
Van alle mogelijke geluiden die een anus kan maken, kan ik me er maar eentje voor de geest halen die zo klinkt : de toeterscheet.
Voor een antwoord op die vragen moest ik op zoek naar de poepautoriteit van de Nederlandse taal. Ik contacteerde Het Instituut voor de Nederlandse Taal, Onze Taal en Taaladvies, en allemaal verwezen ze me door naar Nicoline van der Sijs, taalkundige en etymoloog aan het Meertens Instituut in Amsterdam.
Het eerste wat Van der Sijs me bevestigt, is dat beide betekenissen van poepen als Algemeen Nederlands erkend worden door de Dikke Van Dale, het woordenboek dat we in zowel Nederland als België hanteren (al vermeldt Van Dale wel dat de ene betekenis in België gebruikelijker is dan in Nederland). Nederlanders proberen dit vaak te ontkennen, maar we hebben dezelfde standaardtaal. Vlaams is nog steeds niet officieel erkend als taal. Als een Vlaming dus zegt: “Toen ik de kamer binnenkwam, waren ze aan het poepen op bed,” is dat misschien niet direct begrijpelijk voor een Nederlander, maar wel correct Nederlands. Als een burgemeester uit Aalst betrapt wordt op openbare seks in de toren van een kasteel (echt gebeurd), mogen kranten en andere media haar een ‘torenpoeper’ noemen, want ook dat is correct Nederlands.
Beide betekenissen mogen dan nu wel gelijkwaardig zijn, maar welke kwam eerst? Het ontgoochelende antwoord is: geen van beide. Van der Sijs vertelt: “Het lijkt nu alsof poepen één woord is met twee verschillende betekenissen, maar oorspronkelijk waren dit twee verschillende woorden met elk een eigen oorsprong.”
Poepen in de betekenis van schijten kent een belachelijk simplistische oorsprong. Van der Sijs: “‘Het werkwoord poepen duidde oorspronkelijk ‘een wind laten’, en was een klanknabootsing. Later werd de betekenis uitgebreid tot ‘zijn behoefte doen’, wat ook met geluid gepaard kan gaan”. Van alle mogelijke geluiden die een anus kan maken, kan ik me er maar eentje voor de geest halen die zo klinkt: de toeterscheet. Hoewel het ook zou kunnen gaan om het poppende geluid dat klinkt als er bij je grote boodschap een windje ontsnapt. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) specificeert:
“Geluid dat men maakt wanneer men de lippen rondt en vooruitsteekt, vervolgens plotseling den adem laat ontsnappen en dan de lippen weer sluit. […] Om het geluid weer te geven dat de loozing van gassen door de aarsopening veroorzaakt.”
Het vroegste geschrift waarin het woord in die betekenis werd teruggevonden, zo vertelt van der Sijs, komt uit eind zestiende eeuw en werd opgetekend door Kiliaan, de taalkundige die in opdracht van Christoffel Plantijn woordenboeken voor het Nederlands samenstelde. Het betekende toen nog “gassen door de aarsopening loozen; veesten, winden laten”. Zoals in ‘iemand een poepje laten ruiken’, wat in essentie waarschijnlijk betekende ‘iemand een zo’n dikke scheet laten ruiken dat-ie ervan verbluft staat’. Later ging dat ‘de ander omver blazen met je talent’ betekenen. Iemand intimideren met een scheet is dan ook een talent.
Het werkwoord werd pas later opgetekend in de betekenis van een drol kneden. Zie bijvoorbeeld onderstaande zin uit 1889:
“Willem had het krimp-gevoel in zijn maag en een ingewanden-kitteling alsof hij moest poepen.”
De Belgische variant van poepen komt van het vroegnieuwnederlandse werkwoord ‘poppen’. Dat werd ietsje later voor het eerst gevonden, in de zeventiende eeuw:
“Daer Paris met de Nimph Oenone heeft gehepopt” (1620)
“Dat hij met de voornoemde Dieuwertje “gepopt ofte geboeleert heeft”” (1654)
Nog niet te vroeg juichen, Nederland. Dat poppen of poepen in de Belgische betekenis later werd opgeschreven dan poepen in de Nederlandse betekenis, betekent volgens van der Sijs niet zo heel veel: “Dat kan heel goed uit preutsheid zijn en zegt weinig over het gebruik van het woord. Daarbij is het moeilijk een precieze datum van de oorsprong van een woord te achterhalen; je moet maar net teksten hebben.”
Hoe het Belgische poepen seks is gaan betekenen, gaat gek genoeg terug naar kinderlijke onschuld. Van der Sijs: “Het werkwoord poppen komt van ‘pop’, wat van het Latijnse ‘pupa’ komt.” Aanvankelijk betekende poppen gewoon ‘met de poppen spelen’ maar met de tijd kreeg het woord een seksuele lading. De betekenis ontwikkelde naar ‘strelen, koesteren, liefkozen’ en later naar het huidige ‘het spel der liefde, vrijen’.
Het werkwoord poppen werd volgens van der Sijs zowel in het noorden (Nederland) als in het zuiden (België) gebruikt. “Dat zie je bijvoorbeeld aan de voorbeeldzin in de bronnen: de naam Dieuwertje is Hollands en situeert zich echt in het noorden. Maar het komt later ook voor in het West-Vlaams woordenboek Teirlinck. Poppen was dus waarschijnlijk in het hele gebied bekend als synoniem voor geslachtsgemeenschap hebben.”
Enkel in het zuiden evolueerde ‘poppen’ naar het huidige ‘poepen’. Van der Sijs legt uit: “Er waren verschillende dialecten van het Nederlands. Sommigen spraken het woord ‘pop’ uit als ‘pup’ of ‘poep’. De variant ‘poep’ is enkel in het zuiden gevonden.” Etymoloog Marlies Filipa legt in Man over Woord uit dat die ‘e’ er in het zuiden is bijgekomen onder invloed van het Frans: “Het Franse ‘poupe’ betekende oorspronkelijk achtersteven, en ging daarna ‘het achterste bij mensen’ betekenen. Dat heeft uiteindelijk de klankontwikkeling van poppen naar poepen beïnvloed.” Van der Sijs licht toe: “Dat zou kunnen, maar het kan ook gewoon de zuidelijke variant van ‘poppen’ geweest zijn.”
Van der Sijs stelt dat Nederlanders het werkwoord ‘poppen’ langzaamaan niet meer gebruikten omdat het verouderd was – ze vervingen het door andere woorden (Lees de korte geschiedenis van het woord neuken als je daarover meer wil weten). De huidige Belgen daarentegen kozen ervoor om ‘poepen’ in de zin van ‘kakken’ uit hun vocabularium te kegelen. De twee lagen simpelweg te dicht bij elkaar voor het goed van de mensheid – beide aanhouden zou voor te veel verwarring zorgen.
Kort samengevat: toen er gekozen moest worden, kozen de Nederlanders voor drollen en de Belgen voor seks. Ik denk dat dat genoeg zegt over wie hier de winnaar is.
En mocht je nou al dit hele artikel lang denken: wat zeggen Belgen dan in godsnaam als ze moeten poepen??? Hieronder een zo compleet mogelijke lijst:
- kaka doen
- een ei leggen
- metselen
- je ruggengraat verleggen
- naar de grote wc gaan
- je endeldarm legen
- een dropke leggen
- een drolletje parachuteren
- een bruine boodschap brengen
- schijten