Op sociale media gaat al geruime tijd een aardige laat-middeleeuwse afbeelding rond van een non die haar mandje volstopt met piemels, die als een soort wanstaltige appels aan de boom groeien. Het is een even aansprekend als raadselachtig plaatje, al is het maar omdat het een bijzondere ervaring is om te kunnen glimlachen om een grapje van minstens zeshonderd jaar oud. Waarom groeien die ontlichaamde penissen aan een boom? En waarom worden ze uitgerekend geplukt door een non, die toch een toonbeeld van religieuze kuisheid zou moeten zijn?
Er zijn aanwijzingen dat deze eeuwenoude piemelgrap werd getekend door een vrouw, genaamd Jeanne de Montbaston. De penisplukkende nonnetjes zijn een illustratie bij de Roman de la Rose, een middeleeuws Frans gedicht over een jongeman die droomt dat hij een ommuurde tuin binnendringt en daar op slag verliefd wordt op een roos. Het eerste deel werd geschreven door Guillaume de Lorris (ca.1200-1238), het tweede deel door Jean de Meung (ca.1240-ca.1305). Het gedicht werd eeuwenlang veel gelezen, op meerdere plekken in Europa: het werd waarschijnlijk door Chaucer vertaald in het Engels, en er bestond ook een versie in het Middelnederlands.
Videos by VICE
Jeanne de Montbaston runde in de veertiende eeuw samen met haar man Richard en enkele medewerkers een boekenwerkplaats, in een nauw straatje in Parijs. Dat hield in dat ze teksten met de hand overschreven en daarnaast van verluchtingen voorzagen: illustraties in de kantlijn of rondom de eerste letter van het verhaal, die de inhoud van de tekst tot leven deden komen. Soms zijn die verluchtingen afbeeldingen van iets wat in de tekst voorkomt, soms zijn ze volledig onnavolgbaar. Denk aan krankzinnige monstertjes, anustrompetisten en moordzuchtige konijnen.
De Montbastons produceerden een editie van de Roman de la Rose, waarbij de verzen van De Meung in de kantlijn van diverse schunnige tekeningetjes werden voorzien- waaronder dus de penisplukkende non. Omdat Richard in 1353 overleed en Jeanne het werk na zijn dood in haar eentje voortzette, gaan verschillende historici ervan uit dat zij daarvoor verantwoordelijk is.
Ergens is het opmerkelijk dat juist een vrouw zulke lollige tekeningetjes bij de tekst van De Meung heeft gemaakt, want die tekst is behoorlijk misogyn. Anders dan De Lorris richt hij zich tot de burgerij in plaats van tot de adel, en schrijft hij meer over vleselijke dan over keurige hoofse liefde. Hij lijkt cynisch, en twijfelt eraan of de mens zich wel boven zijn natuur uit kan stijgen. De Meung bedient zich hierbij van een uiterst negatief vrouwbeeld: passief, chaotisch en onbetrouwbaar. Volgens Sylvia Huot, hoogleraar Middeleeuwse Literatuur, gaat de tekst van De Meung over de verhouding tussen diverse dingen die hij als ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ beschouwt. De warrige natuur is bijvoorbeeld vrouwelijk, die onderworpen wordt aan de logica van de mannelijke beschaving. Ook de tekst zelf is als een vrouwenlichaam, die door het mannelijk intellect wordt geschreven, gelezen en ontleed- waarbij er met een woordgrapje wordt gesuggereerd dat een pen en een piemel in feite hetzelfde zijn.
Dat kwam overeen met misogyne opvattingen die in de middeleeuwen gangbaar waren. Vrouwen waren zogenaamd mislukte aftreksels van wat een mens zou moeten zijn, koudbloedig en wellustig tegelijk, niet in staat hun driften te beheersen en altijd bezig sluwe listen te bedenken om mannen met zich mee de afgrond in te sleuren. Aan de andere kant schreef De Meung dit allemaal in zulke expliciete en vulgaire bewoordingen op dat er destijds al mensen waren die tegen het werk protesteerden, waaronder schrijver Christine de Pizan, proto-strijder voor vrouwenemancipatie, die er in 1402 in haar brieven bezwaar tegen maakte.
De Meungs negatieve vrouwbeeld wordt in zekere zin bevestigd door de kantlijnkunstwerkjes van De Montbaston. De afgebeelde nonnen zijn bezeten van penis: ze verzamelen ze in hun mand of grijpen het met beide handen aan, ondanks hun religieuze roeping. Maar in een blog suggereert historicus Lucy Allen dat de penisplukkende nonnetjes van Jeanne tegelijkertijd een stil commentaar zijn op de misogyne tekst waar ze naast staan. Vrouwen werden destijds, net als nu, maar al te vaak gereduceerd tot hun lichaamsdelen: een bevallige hals, een aantrekkelijke enkel, borstjes als onrijpe appels. Het afbeelden van losgezongen penissen is dus ergens een koekje van eigen deeg.
Daarbij, schrijft Allen, kan je de tekeningen zien als de reactie van een uiterst creatieve vrouw op De Meungs stelling dat het scheppen van kunst voorbehouden is aan mensen met een piemel: “…het is net alsof de non van Jeanne zegt: ‘nou, als je een penis nodig hebt om een goed verhaal te vertellen, ik heb er een mand vol van!’”
Of Jeannes tekeningen daadwerkelijk subtiele kritiek zijn op de inhoud van Roman de la Rose is onmogelijk hard te maken- daarvoor zijn de late middeleeuwen te lang geleden. Maar het besef dat vrouwen ook toen al creatief werk produceerden, en daarnaast niet vies waren van een goeie piemelmop, is verrijkend. Probeer je Jeanne voor te stellen in een middeleeuwse werkplaats, waar de stofdeeltjes glinsteren in het zonlicht dat door een klein raam naar binnen valt, terwijl ze voorovergebogen, met druppeltjes zweet op haar voorhoofd en een besmuikt glimlachje om haar mond, de laatste hand legt aan een pik in de penisboom.