De mensen die ik ontmoette tijdens mijn verblijf in een psychiatrische instelling

Ik kan me niet meer herinneren dat ik aankwam bij de instelling. Het eerste dat ik weet is dat ik wakker werd in een kamer die niet de mijne was, in een pyjama die ik niet herkende.

Kort daarna loop ik de gemeenschappelijke ruimte in en zie daar een man tegen zichzelf praten, terwijl hij affiches op de muur plakt. Ik kom er later achter dat het brieven zijn, gericht aan God, de president van Frankrijk en de vlinders. Hij plakt zelfs een poster op het scherm van de tv, wat de patiënten die ernaar kijken niks lijkt uit te maken. Geen van hen draagt schoenen — ze lopen allemaal op sokken of op blote voeten. Er komt een vrouw naar me toe die me vraagt of ik haar kan helpen haar haar te knippen zoals het mijne. “Ik heb altijd al een pony gewild,” zegt ze.

Videos by VICE

Er zijn een aantal mensen die strak naar het televisiescherm staren, maar niemand kijkt echt naar het programma. Er worden nieuwe muziekclips besproken — vooral een recente van de Franse rapper Kaaris. Het valt me op dat een paar van mijn medepatiënten volledig normaal lijken. Zo is er bijvoorbeeld Patrick*, 23 jaar oud, die twee weken geleden is opgenomen na een opstootje met de politie. Hij is blond en over het algemeen heel rustig. Hij brengt de meeste dagen lezend door en probeert de rest van de tijd van de afdeling te ontsnappen.

Afgelopen oktober had ik een reeks manische episodes die werden veroorzaakt door mijn bipolaire stoornis. Hierdoor werd ik in het Centre Hospitalier de Saint-Anne in Parijs opgenomen, op een dinsdag rond half vier ‘s nachts. Nadat ik de eerste twee dagen slapend en high van de valium had doorgebracht, besloot ik het erop te wagen, en een kijkje buiten mijn kamer te nemen om te zien hoe het leven is in een Franse psychiatrische instelling in 2016.

Ongeveer 12 miljoen mensen in Frankrijk kampen met psychische problemen — dat is dus min of meer één op de vijf. Van de 45 miljoen Franse volwassenen, kan 18,5 procent worden beschouwd als een persoon met een pathologisch psychiatrisch probleem. In 2013 had 31 procent van de Fransen tussen de 25 en 34 last van verschillende gradaties van depressie. In Nederland krijgt elk jaar 18% van de bevolking te maken met geestelijke gezondheidsproblemen, van depressies tot wietverslavingen.

Schaken in de activiteitenruimte

In een psychiatrische instelling verloopt alles volgens een strak schema. Avondeten vindt plaats om 19:10. Als je om 19:20 aankomt, ben je te laat. Mijn eerste maaltijd (en elke maaltijd die daarop volgt) is erg onspectaculair. De “kalkoencurry” is eigenlijk gewoon een sneu stukje kalkoen dat in een laagje gekruid water drijft. Nieuwkomers zijn trouwens niet welkom in het restaurant. Volgens de regels van de instelling moet je, als je net bent opgenomen, op je eigen verdieping blijven. Je krijgt je eten dan op een dienblad van de verpleegsters. Op mijn eerste avond komt er een vrouw mijn kamer binnen terwijl ik eet, en zegt: “Als je me je koekjes niet geeft, ga ik huilen.” Ik overhandig zonder blikken of blozen mijn koekjes.

Op de tweede dag doe ik niet veel meer dan door de hal zwerven in mijn blauwe pyjama. Het is verplicht om een pyjama te dragen en geen gewone kleding — waarschijnlijk omdat het dan moeilijk is om te ontsnappen. Om een verdieping naar beneden te gaan gebruik ik de lift, omdat de trap geblokkeerd is. Maar die lift is doodeng — op de vloer zijn rode vlekken te zien, die behoorlijk wat weg hebben van bloed. “Ik denk dat iemand gewoon een aardbeientaart heeft laten vallen,” verzekert Patrick me.

Patiënten die tv kijken

Elke dag wordt opgebroken door verschillende testjes — bloed, bloeddruk, urine. Kalmeringsmiddelen worden voornamelijk toegediend in druppelvorm, omdat je ze op die manier niet onder je tong kan verbergen. Het personeel is zorgzaam en lief, en ze luisteren goed naar ons.

Ik maak nog een vriend — Antoine*, die 27 is en net als ik bipolair. Hij zit naast me en vertelt me op plechtige toon: “Deze plek is een beetje zoals de gevangenis, dus ik neem je onder mijn hoede en ga je nu vertellen met wie je wel en niet om moet gaan.” We kunnen het goed met elkaar vinden. We brengen onze tijd rokend door, spelen backgammon, en hij leest me zijn gedichten voor — hij is ervan overtuigd dat hij de nieuwe Proust is. Op andere momenten is hij verloren in z’n gedachten, met een lege blik in zijn ogen achter de glazen van zijn bril.

Antoine en ik vormen een leuke groep met Patrick*, T* en Sofiane*. Antoine en Patrick zijn echte gentlemen — als we naar buiten gaan maken ze altijd ruzie over wie zijn jas aan mij mag lenen. Ze maken me veel aan het lachen. We hebben allemaal flink wat meegemaakt, en voelen ons af en toe alsof we op zomerkamp zijn, of op vakantie met vrienden. Wat ik hier leuk vind is dat zelfs de heftigste gevallen behandeld worden als mensen, en nooit als gekken.

De kamer van de auteur tijdens haar verblijf in de instelling

Hoe beter ik Antoine leer kennen, hoe meer zijn problemen me beginnen op te vallen. Hij is hier kort geleden opgenomen om een behandeling te vinden die het best bij zijn aandoening past, en het blijkt dat hij middenin een manische fase zit. Op een avond na het eten vertelt hij me dat hij iets “heel belangrijks” met me moet delen, en dat ik me er mentaal op moet voorbereiden. Daarna onthult hij dat hij een medium is, en in staat is te communiceren met geesten en bomen. Tevens kan hij zich tot een dier transformeren. Daarnaast is hij blijkbaar een discipel van God, die op aarde is teruggekeerd in de vorm van Abel* — een andere jonge patiënt in de instelling.

Eerst denk ik dat hij me voor de gek houdt. Dan besef ik dat hij echt gelooft wat hij zegt. Ik probeer hem te laten begrijpen dat hij niet de enige is hier die denkt dat hij met God kan communiceren, en dat hij die theorie beter voor zichzelf kan houden als van plan is hier op een dag uit te komen. Natuurlijk luistert hij niet.

Abel, van wie Antoine gelooft dat hij de reïncarnatie van Jezus is, is een jongen die even lief als vreemd is. Hij zweert dat hij mensen kan doden door met de dobbelstenen te gooien, en is ervan overtuigd dat hij de personificatie van de wederkomst van Jezus is. Een moedervlek op de palm van zijn hand toont volgens hem aan waar hij aan het kruis is genageld in zijn vorige leven.

Op een dag slaat hij hard met zijn hoofd tegen de muur. Als ik hem vraag waarom, antwoordt hij: “Woede.” Met de weinige woorden die hij door zijn medicatie nog kan uitbrengen, vertrouwt hij me toe dat hij ook nog hiv heeft. De behandeling die hij ondergaat voor zijn conditie — mentaal en fysiek — is zo intens dat het hem suf maakt, en doet hallucineren.

De mensen hier vertellen elkaar hun meest persoonlijke verhalen – Ik denk dat er gewoon niet veel anders te doen is. Een vrouw van rond de 50 verteld me dat ze al 22 jaar smoorverliefd is op haar vrouw. “Ik zal van haar houden tot het bittere einde,” zegt ze. Zodra ze vrij komt, gaan ze “de wereld rond, in beide richtingen.” Ze laat me foto’s zien van toen ze pas 20 waren. Ze zien er allebei prachtig uit.

Lunch in de instelling

Een andere vrouw van dezelfde leeftijd komt regelmatig met me praten, maar ze geeft me zo’n ongemakkelijk gevoel dat ik haar probeer te vermijden als ik haar zie op de gang. Ik weet niet hoe ik moet reageren op haar pijn. Ze zegt dat ze een nymfomaan is, en hierheen gestuurd is omdat ze iemand stalkte. Ze verteld me dat ze “pathologisch verliefd” is op een man die ze amper kent – een man die ze een keer op zijn werk heeft opgezocht, om hem lastig te vallen. Ze schrijft hem iedere dag tientallen brieven en is van plan om hem op te zoeken zodra ze weg mag. Ze vertelt me dat ze niet beter kan worden als ze geen seks heeft met deze man, en dat ze altijd moet weten wat hij doet, en waar en met wie hij is.

Volgens auteur en hoogleraar Jean-Louis Senon wordt minder dan één procent van alle misdaden in Frankrijk gepleegd door mensen met serieuze geestelijk problemen. Maar zij worden wel meer blootgesteld aan geweld, vanwege hun fragiele staat.

Sommige muren van de instelling zijn gedecoreerd met graffiti. Hier staat “schijtziekenhuis”.

De dagen gaan voorbij en ik krijg steeds minder medicatie. De eerste nacht zonder verdovende middelen is zwaar. Mijn bewustzijn is erg verscherpt – de wind die de vitrage zachtjes schudt, het getik van de leidingen, mensen die lachen of huilen in aangrenzende kamers.

Op een middag krijg ik toestemming om vier uur naar buiten te gaan, begeleid door mijn verzorger. Mijn vrienden hebben me gevraagd spullen voor hen te kopen – sigaretten, nagelvijlen, mandarijnen, ingrediënten om een taart te maken voor Abel. Zijn verjaardag komt er aan.

We vieren Abels 24e verjaardag de vrijdag daarna. We verzamelen alle patiënten die niet slapen op onze afdeling en eten de taart die Patrick en ik hebben gemaakt. Antoine’s moeder heeft jam gemaakt waar we koekjes in dippen, en Antoine heeft de hele dag aan een gedicht voor de jarige gewerkt. Abel huilt.

Abels verjaardag

Een paar dagen later verzamelt Sofiane de mensen die hij het meest mag om aan te kondigen dat hij eindelijk naar huis mag. Hij heeft zelfs een korte speech voorbereid. We kunnen het niet helpen om rare grappen te maken om onze ware gevoelens te verbergen. Ze zitten allemaal al langer in de instelling dan ik en ze kunnen niet wachten om weer naar buiten te mogen, ook al is het goed dat ze hier zijn. Sofiane geeft me een armband die hij heeft gemaakt als herinnering.

Het valt me op dat er een nieuw persoon binnenkomt. Het is een jonge Zweedse vrouw – een journalist die in Parijs woont. Ze is blond en heeft een prachtige glimlach, die een gouden tand onthult. Het mannelijke personeel ziet haar wel zitten. Twee van hen proberen Zweeds te leren om indruk op haar te maken. Maja* vertelt me dat ze twee dagen geleden in de Seine is gesprongen. Ze zegt dat ze 29 is, “maar ‘s nachts 19”, en dat we op clubtour in Parijs gaan wanneer we vrij komen. Ik hoorde van de zuster dat ze hier al langer zit dan ze laat merken. De waarheid is dat ze gewoon ontsnapt was van haar afdeling; de zusters moesten haar gaan zoeken.

Coca Cola, koffie en tekeningen in de activiteitenruimte

De vrouw met nymfomanie is ondertussen vrijgelaten, maar ze komt terug. Ze kon het niet laten om de man met wie ze geobsedeerd is op te zoeken. Ze ging naar zijn kantoor, maar werd niet binnengelaten. Hij heeft nu een straatverbod tegen haar aangevraagd. Ze stelt zich voor dat hij haar uitlacht en dat maakt haar blij. “Als ik hem niet van me kan laten houden, dan kan ik hem tenminste aan het lachen maken,” zegt ze.

‘s Avonds eet ik met Agathe* en Antoine. Agathe is hier al vijf maanden – ze wordt constant vrijgelaten en weer opgenomen. We stellen voor dat ze een baan zoekt, omdat ze daardoor een doel heeft en het misschien wel helpt om niet meer terug te hoeven. Ze zegt dat ze altijd al kapper wilde worden, en ze wil oefenen door Antoine’s haar te knippen. Hoewel het haar goed zal doen, zijn haar kansen om een baan te krijgen nadat ze wordt vrijgelaten klein. Zo krijgt in Nederland maar de helft van de mensen die langer dan zes maanden in een kliniek zitten vanwege geestelijke problemen zijn oude baan weer terug.

Nog meer graffiti

Dan ontmoet ik Fatima*. Fatima is een jonge vrouw van rond de 20, die met me komt praten in de gemeenschappelijke ruimte: ze zegt dat ze aan een postnatale depressie lijdt. Ze blijft maar zeggen dat ze dood wil, en dan zegt ze dat ze niet kan ademen. Uit het niets pakt ze mijn handen, legt die om haar keel en beveelt: “Dood me, dood me met je blote handen.” Ik raak in paniek. Ik zeg tegen haar dat ze zich niet moet verroeren. Ik ren naar de nachtzusters die de situatie grappig vinden. “We zullen haar helpen, maar we kunnen haar niet vermoorden,” zeggen ze. Vanuit mijn kamer hoor ik Fatima huilen en haar hoofd tegen de muur bonzen.

Ik ga terug naar de gemeenschappelijke ruimte om tot rust te komen. Ik ben de laatste tijd erg prikkelbaar. Het valt de zusters op, dus geven ze me Loxapac en pakken ze mijn computer af. Het is beter zo.

Het ontslagformulier van de auteur, goedgekeurd en getekend

Op een maandag doe ik een lithiumtest. Er wordt me verteld dat ik wat langer moet blijven om erachter te komen of de lithiumwaarde in mijn bloed invloed heeft op mijn gedrag, zonder dat mijn gezondheid in gevaar komt. Ik ben zodanig platgespoten op dit moment, dat ik de naald niet eens mijn arm in voel gaan.

De dagen gaan voorbij, en zijn allemaal ongeveer hetzelfde, en opeens is het tijd om de instelling te verlaten. Mijn kamer wordt schoongemaakt en een man trekt er in. Hij beledigt de zusters en weigert zijn pyjama aan te trekken. “Ik wil je kutpyjama niet,” schreeuwt hij. “Dan krijg ik het koud als ik buiten mijn heroïne ga roken!”

Er zijn geen speeches of tranen als ik vertrek. Ik knuffel Patrice en Atoine, die me een gedicht geeft dat hij voor me geschreven heeft.

Een polaroid van Maja die een shaggie probeert te dragen

Terwijl ik op de stoep op mijn taxi wacht, komt Maja naar me toe. Ze probeert weg te lopen van de instelling. “Wil je wiet roken?” vraag ze. “Ik wil wiet met je roken, want jij bent het knapste meisje hier.” Op het moment dat ze haar zin beëindigt komen er een paar werknemers aan die haar bij haar armen pakken. Haar stem klinkt door terwijl ze terug naar de instelling wordt gesleept: “Als je niet naar ze kijkt kunnen ze je niet zien! Kijk niet naar ze Louise! Kijk niet naar ze!

Ik wil de dokters en zusters bedanken, die vriendelijk te werk gaan in deze moeilijke omgeving, net zoals de rest van het personeel in de instelling. Mijn dank gaat speciaal uit naar de dame die me iedere ochtend mijn ontbijt bracht en naar de jonge zuster die altijd een glimlach en een vriendelijk woord overhad voor alle patiënten.

*Alle namen zijn veranderd.