O
p de ochtend van 21 augustus tuurde bewoners krijgen elke dag blikken voedsel, water en Mohamed naar de raketten die over zijn woonplaats – net buiten de Syrische hoofdstad Damascus – vlogen. Kort na de ontploffingen gingen er geruchten dat de raketten gevuld waren geweest met het zenuwgas sarin. Het regime van president Bashar al-Assad zou ze specifiek op deze omgeving hebben gericht omdat het een bolwerk van het Vrije Syrische Leger zou zijn – het rebellenleger dat is opgericht door overgelopen regeringssoldaten die tegen Assads regime waren.
Videos by VICE
Mohamed mag dan een boer en geen soldaat zijn, toch is hij direct naar de lokale post van het Vrije Syrische Leger gegaan. Daar kregen de rebellen instructies voor hoe ze een chemische aanval konden overleven: “Bedek je gezicht met koude, natte handdoeken,” werd hen verteld. “Blijf dicht bij de grond en sluit alle deuren.”
Maar toen Mohamed thuiskwam was het al te laat: twee van zijn kinderen, die hij spelend in de tuin had achtergelaten, waren dood.
Mohamed verliet Syrië. Ik ontmoette hem vijf dagen later bij mijn bezoek aan het vluchtelingenkamp Za’atari in Jordanië, gelegen op ongeveer 150 kilometer van Damascus. Het kamp werd afgelopen juli geopend, en is ontstaan dankzij een samenwerking tussen de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties (UNHCR) en de Jordaanse regering. Sindsdien is Za’atari de thuisbasis geworden van talloze Syriërs, die net als Mohamed gevlucht zijn voor het geweld van de burgeroorlog in hun land.
Za’atari geeft een goede indruk van de ernst van het conflict in Syrië. Bij opening bood het kamp onderdak aan zo’n honderd families. Nu wonen er 144.000 mensen, waarmee het de vierde grootste stad in Jordanië is, en het op één na grootste vluchtelingenkamp ter wereld.
Om naar binnen te mogen betaalde ik een Jordaanse officier wat geld, waarvoor hij me in ruil toestemming gaf om in het kamp te filmen en foto’s te maken. Ook regelde hij een chauffeur en een tolk voor me. Maar toen we na een ritje door de woestijn aankwamen bij het eerste checkpoint van Za’atari, kreeg ik van een andere officier te horen dat er tijdens interviews een Jordaanse politiebeambte bij zou komen zitten.
Aan de rand van het kamp was een kantoor met airco, en daar discussieerde ik verder met andere officieren. De aanwezigheid van een politiebeambte zou mijn interviews niet ten goede komen en de waarachtigheid van mijn verslaglegging in het geding brengen. Tot mijn verbazing waren ze het met me eens, en lieten me binnen zonder politie-escorte.
Het kamp bevindt zich middenin de woestijn, op een terrein van ruim 7,5 vierkante kilometer, en is omgeven met prikkeldraad. Het eerste wat me opviel was dat het er netjes en georganiseerd uitzag – het was niet de vuilnisbelt die ik had verwacht. Er wordt gezegd dat het meer dan 350.000 euro per dag kost om Za’atari te runnen, en dat is te zien. Families krijgen bij aankomst een tent of container toegewezen waar ze in kunnen verblijven. Langs de stoffige straten staan rijen van witte containers die getransformeerd zijn tot tijdelijke woningen. De brood. Los van deze essentiële zaken zijn de bewoners op zichzelf aangewezen. Terwijl ik rondliep om foto’s te nemen en vragen te stellen aan mensen, kwam ik enorme tenten tegen waar vanalles verkocht werd: telefoons, kruidenierswaren en zelfs bruidsjurken. Deze tenten stonden opgesteld langs de belangrijkste boulevards, die daardoor praktisch in bazaars waren veranderd. Eén van deze straten heet zelfs de Champs-Élysées.
Er zijn drie ziekenhuizen in het kamp, en ondanks alle geruchten over verkrachtingen, bendes en drugsdeals is het in Za’atari veel veiliger dan in Syrië. Veel ongemakken die de bewoners ondervinden zijn dan ook ontstaan voordat ze in het kamp kwamen wonen en hun oude leven moesten opgeven: hun familie vermoord, hun huizen verwoest, hun levenswerk achtergelaten. Afgezien van al die traumatische gebeurtenissen kunnen veel kampbewoners niet wachten tot ze weer naar huis kunnen, maar nu de burgeroorlog almaar heviger wordt, lijkt dat vooruitzicht steeds minder realistisch te worden.
“Het is minder erg om gebombardeerd te worden in Syrië dan om hier te zijn,” zei een jongen die Hussein heette. Hij beweerde dat er dagelijks honderden mensen het kamp verlieten – om naar Syrië terug te keren of om hun toevlucht elders te zoeken. (De VN bevestigt dat er bewoners zijn die weer vertrekken, maar houdt daar geen officiële cijfers van bij). “Het water dat ze ons geven is net rood zand,” vervolgde Hussein met een zucht.
Ik heb ook mensen gesproken die uit optimistische overwegingen het kamp verlieten, omdat ze dachten dat de Verenigde Staten in de dagen erna Damascus zouden binnenvallen en Assad eindelijk zouden afzetten. Nu lijkt het erop dat Rusland en de Verenigde Staten met Syrië hebben afgesproken dat laatstgenoemde haar chemische wapenarsenaal afstaat. De vluchtelingen kunnen in de tussentijd weinig anders dan afwachten.
In Za’atari sprak ik ook mensen die een chemische aanval zeiden te hebben meegemaakt. Ondanks de beschuldigingen van het Westen blijft Assad ontkennen dat hij daar verantwoordelijk voor is. Hoewel het haast onmogelijk is om hun verhalen te verifiëren, heb ik in mijn tientallen jaren als oorlogsverslaggever nog nooit zoiets heftigs meegemaakt als toen ik deze slachtoffers ontmoette. Een vrouw die een weeshuis voor oorlogswezen runde, vertelde me dat haar man niet wilde dat ze de televisie voor de kinderen aanzette, omdat de kleintjes nachtmerries kregen van de nieuwsberichten. De kinderen konden nu al de meeste nachten niet slapen.
In een van de containers ontmoette ik een moeder die me iets vertelde dat de situatie in Syrië volgens mij goed samenvatte. Ze zei dat er in Za’atari een school is, maar dat die nauwelijks bezocht wordt. Veel jonge kinderen zijn het alfabet alweer vergeten, en gaan liever buiten revolutionaire spelletjes spelen. “Mijn vijfjarige zegt elke dag dat hij ervan droomt om met een machinegeweer rond te lopen,” vertelde ze, “en terug te gaan naar Syrië.”
Meer van Robert King: