Guy Tavares, 41 jaar en 55 kilo, is de eigenaar en medeoprichter van de labels Bunker en Motorwolf. Daarmee is hij verantwoordelijk voor releases van onder andere I-F, Legowelt, Adolf Butler, Unit Moebius en Orange Sunshine. Die laatste twee vormen slechts een fractie van de lijst van zijn eigen projecten. Guy zingt en drumt, schrijft, maakt techno, draait platen en geeft ze uit. Hij kwam ter wereld in Alphen aan de Rijn maar leeft sinds jaar en dag in Den Haag, in kelders vol platen en buizenversterkers. Op doktersrecept slikt hij een dagelijkse portie superspeed.
Zonder zichtbare moeite ontvouwt hij een glimlach waar televisiedominees jaloers van worden, maar schijn bedriegt. Ik houd Guy in de gaten sinds de eerste keer dat ik Orange Sunshine zag optreden in 2005. Ik was toen het achttienjarige broekie dat hem vertelde dat ik het geweldig vond dat ze Frank Zappa’s ‘Willie The Pimp’ gecoverd hadden. Met wijd openstaande ogen op mij gericht schreeuwde Guy daarop: “Wij haten Zappa!” Later ontdekte ik zijn andere bands en ook zijn technokant. Guy’s eerste doorbraak naar een groter publiek was met het technocollectief Unit Moebius. In de vroege jaren negentig waren zij een van de eersten in Europa die zich bezig hielden met lo-fi, underground techno. Het collectief was berucht om de feesten met non-stop acidhouse en Detroit techno die ze organiseerden in Den Haag, waar zelfs publiek op afkwam van over de landsgrenzen. De muziek, die Unit Moebius zelf uitbracht op zwart vinyl zonder artwork, zoeft op het randje van de psychose. Ze speelden over de hele wereld en genieten nog altijd een cultstatus. Volgens Guy’s telling vielen er in totaal vier doden tijdens de shows van Unit Moebius.
Orange Sunshine is Guy’s bekendste rockband. Hun motorrock is geschoeid op dezelfde leest als bands als The Stooges, Blue Cheer en MC5. Terwijl ze hier genegeerd werden tourden ze door de VS en Japan. Volgens de criteria die ik hanteer brachten ze vier albums uit.
Vice: Ik kan je er niet van beschuldigen dat je altijd heel gewoon bent gebleven. Hoe was je toen je twaalf was?
Guy Tavares: Ontzettend gefrustreerd, na de lagere school; woedend. Als je door vijf man wordt vastgepakt en in de poep wordt gejonast en uitgelachen—en dat de meester dan meelacht—dan voel je zo’n haat. Ik had maar één drijfveer: biologie studeren zodat ik het ultieme biologische wapen kon maken, om daarmee de mensheid uit te roeien. Ik wilde genocide plegen. En ik was fucking bloedserieus.
Is het er nog van gekomen, biologie studeren?
Ja, ik heb mijn propedeuse, en ik heb er filosofie en prehistorie bij gedaan. Maar ik kreeg ruzie nadat ik een docente aansprak op haar onwetenschappelijke methode en toen had ik er genoeg van. Ik dacht, laat ook maar, dat nobele ideaal van kennisvergaring is naïef. Nu ben ik hier, ook leuk. Maar die bom is er nooit van gekomen, gelukkig. Want daar was ik namelijk in geslaagd, reken maar! Daar ben ik fanatiek genoeg voor.
Was je daar rond je twintigste nog mee bezig?
Nee, toen niet meer. Toen ik eenmaal in die punkscene kwam was dat al snel weg.
Hoe begon jouw eerste bandje?
Ik zag een documentaire over punk en kraken. Ik herkende mezelf, die woede. Ik kleedde me als een punk, en een jongen op mijn school vroeg me of ik in een punkband wilde spelen. Ik wilde wel drummer worden. Dat was eigenlijk het begin van mijn sociale leven en zo is het balletje gaan rollen. Ik kreeg opeens een soort drijfveer, iets om te omarmen en dat mij ook omarmde. Al snel ging ik concerten organiseren en muziek uitbrengen op cassettes. Later heb ik nog een blaadje gemaakt met twee vrienden, in ’89: Maximum Droplul—een soort Maximum Rock ’n’ Roll, maar dan compleet satirisch, de hele punkscene in de zeik nemend. Heel leuk.
En hoe maakte je dan die sprong van punk naar de techno van Unit Moebius? En wanneer?
Nou kijk, ik was DJ bij de concerten die we organiseerden. In ’87 al draaide ik de eerste acidhouse, en iedereen vond dat disco—slappe troep, dus. Terwijl het eigenlijk hele gemene muziek is; het komt uit de SM/gay-scene van Chicago. Harde en ruige gasten vergeleken met wie wij maar een stelletje flikkers, mietjes zijn! Wij durven ons niet te laten penetreren, maar die gasten die doen dat wel, en nog ruig ook. Echte mannen, dat zijn die gasten! Daar heb ik respect voor. Die acidhouse zit vol met angst—logisch, dat zure, dat bijtende. Dat je gewoon de hele nacht aan het dansen bent op speed, met alleen maar zwarte gasten om je heen die jou willen neuken, weet je wel? Dat is echt wel heel wat anders dan met je handtasje in de disco staan! Dat is niet gezellig hoor! Roofdieren! Het is minstens zo ruig als hardcore punk; het is ziek, het idee erachter, die sfeer! En ik draaide ook Detroit techno; als je van dub hield, van electro, van oude hiphop, zoals ik, dan was dat logisch. Met die robotfantasie erbij. Perfect. Electric boogie: Kraftwerk door negers! Het swingt ook nog eens!
Ik zie een punk niet zomaar swingen.
Toen ik achttien was heb ik, als punker, voor het eerst en plein public, zonder drugs, de hele nacht gedanst. Dat was een van de eerste acidfeesten in Amsterdam. Het was te gek, heel bevrijdend, voor bijna iedereen in die zaal—dat kun je je nu niet meer voorstellen, maar het was echt not done in de punkscene. ’88, the summer of love!
En toen ging je zelf aan de slag?
Ja, met de Acid Planet-feesten. Zuurplaneet. Alsof ik, samen met wat vrienden uit Zoetermeer vanuit de punkscene, een eigen kleine wereld had gemaakt, afgesloten van de rest. Twaalf uur achter elkaar werd waanzin de norm in die kelder. Mensen kwamen ervoor uit het buitenland. De muziek was een zweep—tuchtiging, weet je wel? Tsjak! Het geluid moet snijden. Hersencarpaccio! Hoe kan ik die mensenmassa zo manipuleren dat ze als wormen gaan kruipen? En dat lukte me aardig. Want ze kropen, aan het eind van de nacht. Hahaha! Dat is dwingend, het gaat helemaal voorbij aan je corrigerend bewustzijn.
De hoes van de 7″ van Johnny Cohen and the New Age Nazis. “Die band op de foto zijn wij niet, maar we vonden die foto zo onsympathiek.”
Videos by VICE
Niet alle muziek doet dat.
Daarom hou ik ook niet van mathrock, bah! En IDM, intelligent dance music, bah! Dat is neocortexmuziek, daar heb ik helemaal niks aan. Ik moet me overgeven, elektronisch of met gitaren, aan die stroom, die ene specifieke emotionele illusie.
En dat heb je met Unit Moebius voor het eerst met succes gedaan?
Ja, daarmee kwam ik voor het eerst echt in het buitenland. Ik deed het samen met Jan Duivenvoorden, hij had de apparatuur. Een aantal tracks zijn van ons samen, veel van hem zelf. De concepten zijn van mij, maar Jan was het brein. Die samenwerking maakte Unit Moebius zo goed. Meer informatie maakte het alleen maar rijker, heel goed. Hij treedt nog steeds wel eens op, als Unit Moebius Anonymous. Live deed Menno van Os mee, nu bekend als Duracel. En Ferenc van der Sluijs, nu bekend als I-F, was onze distributeur. Hij vervoerde ons—hij had een auto. En hij draaide ook platen.
Den Haag is de stad waar je van de grond kwam. Hoe zou je gedijt hebben als je jezelf destijds bijvoorbeeld in Amsterdam had gevestigd?
Totaal niet. Amsterdam is een handelsstad, gebaseerd op een sociaal netwerk; maar ik ben een autist. Ik heb geen enkele sociale vaardigheid. Ik krijg amfetamine van de dokter want anders word ik psychotisch. Bovendien was de kraakscene in Amsterdam erg dogmatisch; er kon van alles niet. In tegenstelling tot in Den Haag; daar werd gelachen om organisatie en politiek, het bindmiddel was drugs. Den Haag was destijds failliet: rijen en rijen van dichtgetimmerde huizen. Het centrum was helemaal kapot. Ze konden niet eens het vuilnis ophalen en de politie was supercorrupt. Het was New York in de jaren zeventig op een kleine schaal, met zoveel debielen, drugs en ruimte bij elkaar. Maar er was Lebensraum en ik kon doen wat ik wilde.
Ben jij letterlijk een autist; gediagnosticeerd?
Ja, als kind al—Asperger, heet dat dan, hè; ik ben niet zwakzinnig.
Je komt er goed mee weg, niet waar?
Ja, met wat geluk. Ik heb nooit een baan kunnen hebben, en heb hooguit een jaar een uitkering gehad. Jarenlang heb ik van niks geleefd. Boterhammen uit de bosjes halen die ambtenaren hadden weggegooid. ’s Nachts in een kraakpand pannen leegschrapen, en dan afwassen. Een echte pannenlikker was ik. Ik ben een parasiet, ik leef van het surplus van de welvaartsmaatschappij. En dat ik van de muziek kan leven, dat is echt mazzel. Denk ik.
Mazzel?
Kijk, ik ben alleen maar dwangmatig—alles wat ik doe is dwangmatig, er zit niks kunstzinnigs achter mijn werk. Ik krijg visioenen, en die moeten uitgevoerd worden. De mazzel is dat ik daartoe ook daadwerkelijk in staat ben. Als ik dat niet doe, raak ik in paniek.
Je bent van jezelf niet groot. Het lijkt alsof je met je zware muziek, je baard en je arsenaal aan apparatuur letterlijk probeert jezelf groter, dreigender, enger te maken.
En een leren pak, en een zonnebril… Misschien wel. Aan de andere kant; je bent altijd gefascineerd door datgene dat je het meest bedreigt. Ik ook, ik kick erop. Elke ochtend droom ik lucide, urenlang. Al van kinds af aan. En die visioenen moeten uitgevoerd worden! Motorwolf is er een van. Toen had ik een paar nachten niet geslapen, heel veel amfetaminen gebruikt en lag ik op bed… fantastisch! Heel intens!
Wat zag je dan?
Het was een plaatje, een beetje in de stijl van Peter Pontiac, waarin ik antropomorfe dieren, een wolf en een beer, in een soort bikeroutfits bij elkaar zag. Die wolf, een graatmagere wolf, stak bij die grote beer een enorme naald met amfetamine in zijn ader en had daar een tekst bij, wat was het nou? Better take it like a motorwolf, you motorbear! En toen dacht ik, wow, Motorwolf, zo moet dat label heten.
Wanneer was dat?
Dit was in ’95.
Toen had Unit Moebius dus al een aantal platen uit, op Bunker, en ondertussen zet je een heel nieuw label op? Hoe had je daar tijd voor? Was de populariteit van Unit Moebius toen al tanende of zo?
Nee, het ging altijd gelijk op. Kijk, ik speel vanaf ’85 in bands. Vanaf ’92 ging ik met Unit Moebius platen persen– ik verkocht LSD en van dat geld hebben we de eerste paar platen gemaakt, in een kleine oplage. Dat was ook de vliegende start van Bunker, waarop ik alle elektronische dingen uitbracht. Die eerste paar honderd platen waren meteen weg, heel bizar. Het was het juiste moment. Binnen een paar maanden kreeg ik telefoontjes uit Duitsland, Engeland en Amerika. Tegelijkertijd ging ik met bands zelf singles opnemen omdat ik niet tevreden was met het geluid van studio’s in Nederland; het was niet rauw genoeg. Dat was het begin van mijn eigen studio en het werken met bandgeluid—een voorportaal van Motorwolf, zeg maar.
Hoe sta jij tegenover pop?
Meestal negatief. Maar soms niet. Ik kan genieten van fascistische pop, zoals de muziek van de Beatles en de Beach Boys.
Zij maken fascistische pop?
Ja, omdat het dwingend is, totalitair. Muziek is wiskunde. Er zijn bepaalde verhoudingen die perfect op onze hersenen aansluiten, iets dat gewoon werkt voor mensen. Een sleutel in een gat, en er klikt iets. Net als een hakenkruis, in grafische zin. Klak, klak, en het werkt. Dat bedoel ik met totalitair; je hoort het en je hebt geen wil meer. Dat is fascistische pop.
Gitaarmuziek lijkt een constante in je muzikale leven. Maar waar komt je fascinatie met techno vandaan? Wat vind je zo spannend aan het geluid van een drumcomputer?
Ten eerste gaat dat voor mij over realiteitservaring. Ik zie muziek als een signaal dat iets opwekt in mensen. Technofeesten waren gewoon een laboratorium voor mij: mensen onder invloed van geluid en licht en drugs. Input, output: de reacties op een bepaalde stimulering waarnemen. Dat is overzichtelijk voor mij. En dat is waar Bunker en Unit Moebius op gebaseerd zijn: keihard behaviorisme. Rond mijn twintigste, toen ik biologie en filosofie studeerde, gebruikte ik heel veel LSD. Dan nam ik een trip en ging ik naar de Basho, een illegale houseclub in Den Haag, om te observeren. Een krankzinnig geniale tent waar je echt de afschuwelijkste dingen zag. Zóveel drugs, dat heb ik van mijn leven niet meer gezien. Iedereen door elkaar, van krakers en kunstenaars tot de ordinairste hoeren en gabbers—daarom ging het ook fout. Na twee schietpartijen moest de Basho sluiten.
Je zegt input, output, terwijl er bij jou toch zeker een hoop gebeurt daartussenin.
Ja. Ja, nee. Het gaat me erom hoe ik dat gevoel, die angst, die waanzin, bij anderen bewerkstellig. Dat kan ik alleen maar met harde, dwingende argumenten doen. Niet met praten, neehee! Ik stuur bepaalde frequenties licht en geluid de zaal in. En die heb ik nota bene uit de natuur, ja?
Een biologische fundering onder de techno die je maakt, dus?
Ja! Die hoge frequenties bij Unit Moebius. Pih-pih-pip, pih-pih-pip, pih-pih!, dat zijn waarschuwingscodes uit de dierenwereld! Dieren waarschuwen elkaar met een bepaalde evolutionair ontwikkelde code in frequentie en puls. En die codes zetten, ook bij mensen, onmiddellijk aan tot adrenalineproductie. Dus je hebt dat alarmsignaal, en dan gecombineerd met een stroboscoop van 1500 watt. En je hebt heel veel drugs op, zodat je remmingen weg zijn, en, en, je kanalen open, en dan komt alles keihard binnen. Dan heb je geen eigen wil meer, voor zover je überhaupt een eigen wil hebt. Nee, dan ben je alleen maar een worm, kruipend naar het licht. En dat is zooo mooi. Zo puur! Dat zijn alleen maar je primitieve hersendelen die dan werken; je hersenstam en je lymbisch systeem. Inderdaad! Je lymbisch systeem, waar je angst zit. En je voelt de angst zo intens! Want je bent gewoon een roofdier. Of een prooi. Snap je? Die alleen maar [snuift maniakaal]. Je bent geen mens meer; je moet ontmenselijkt worden. En voor mij maakt het echt niet uit of je dat nou met techno doet of met keiharde, zware drugmetal. Is hetzelfde. Stront en modder, waar je doorheen krrruipt, om maar bij het licht te komen dat je eigenlijk nooit zult bereiken! Maar daar gaat het helemaal niet om. Het gaat om het proces van je erdoorheen wurmen, jezelf door dat slijk trekken. Dat vind ibk zo fascinerend. Dat is de hele essentie van zowel Bunker als Motorwolf. De opdeling tussen elektronisch en rock is puur praktisch. Hoewel, ik ga het nu fuseren in Panzerkreuz.
Wat is dat?
Een nieuw label. Ik ga binnenkort vijftien verschillende titels persen voor Panzerkreuz, in testpersingen van vijftig stuks. Ik heb geld van mijn moeder geleend, want het moet eruit, nu! Kijk, ik ben die opdeling eigenlijk zat: ik heb vorig jaar een death trip gehad en toen werd het me zo duidelijk. Dat alles één is. Middenin het centrum van een supernova, een atoomexplosie, zo’n trip. Normaal kan ik tijdens vier trips nog de telefoon opnemen en iemand te woord staan, maar nu was ik [reutelt, snuift, klauwt in de lucht] helemaal zo.
Orange Sunshine in Dystopia, Den Haag, 18 december 2010. Arthur van Berkel (L), Guy Tavares en Mehdi Rouche (bass, niet op de foto). Foto door Natasja Alers.
Wat had je genomen?
Hele zuivere kristal-LSD van een kwaliteit die ik nog nooit eerder had gehad. Ik kreeg krankzinnige visioenen, ik zag de afschuwelijkste dingen. En de allermooiste dingen. En ik zag dat het niet anders kon. Ik hield prachtige baby’s in mijn hand, die net geboren waren, en…die moesten verbrand en vernietigd worden. Opengesneden. Dat moest! Genocide, en de schoonheid van de wereld. Je kon er alleen maar van genieten door het andere ervaren te hebben. Ik was gewoon een subatomair deeltje middenin een supernova of een kernexplosie. En op een gegeven moment bevond ik me in het centrum van een swastikavormig sterrenstelsel dat om mij heen draaide. Krankzinnig! En ik zag hoe groot het was, echt onbevattelijk. En hoe mooi het was. Maar ook hoe gruwelijk het was. En nu kan ik het niet meer scheiden, vandaar Panzerkreuz.
Tot mijn stomme verbazing vond ik onlangs een Amerikaans artikel waar jij in een adem genoemd werd met The Ramones: ‘Jewish Punks Embrace Nazi Rhetoric and Imagery’. Waar komt dat opeens vandaan?
Die Amerikaan benaderde mij daarover. Hij had een opname gezien van een optreden van Johnny Cohen & The New Age Nazis. Dat was een aanvankelijk imaginaire band die ik ooit had bedacht voor een film. De band bestond uit een Algerijn—de huidige bassist van Orange Sunshine, een half Surinaamse drummer, een Japanse gitarist en ik ben zelf natuurlijk Indisch en Portugees en Joods, voldoende multiraciaal. Oh ja, en één Ariër. Bij dat optreden barstte het van de skinheads en punks. Ik was Johnny Cohen, de zanger, en bij wijze van opening snoof ik een hakenkruis van coke van een zilveren dienblad af. Toen was een deel van mijn gezicht verlamd. De drummer tikte af en bij de eerste klap werd er over hem heen gekotst. Toen brak de pleuris uit. Terwijl ik in elkaar werd geslagen speelde de band door, dat hoort erbij natuurlijk. En ik voelde niks vanwege die coke. Een hele leuke avond. Maar dat artikel vertelt dat je als Joodse jongen je niet anders kàn dan een obsessie voor nazi’s hebben. Onze single ‘Hitler Was A Speed Freak’ had een hakenkruis op de cover die we zelf gedrukt hebben met een aardappelstempel.
Hoe ben je eigenlijk met je ouders? Haat je ze wel een beetje, zoals het een goede suburban punk betaamd?
Ja, nee. Ik heb een goede band met mijn ouders. Het is meer de werkelijkheid an sich, die ik haat. Ik raak al overprikkeld als de wind waait. Ik ben woedend op de natuur als het regent, woedend! Op de natuur! Belachelijk! Als het regent breng ik mijn kinderen lopend naar school, want met de fiets krijg ik ongelukken.
Dan neem je toch de auto?
Ik rijd geen auto. Om dezelfde reden. Ik vermoord je! Als ik overprikkeld word rijd ik zo over je heen. Op tour met Orange Sunshine trok de bassist een slaapzak over mijn hoofd heen om me rustig te houden. Ik streef naar zuivere redelijkheid, maar vijf minuten later klap ik uit elkaar—dan ben ik de onredelijkste debiel die er is.
Je bent wel een liefhebbende vader en echtgenoot.
Ja, maar dat was Eichmann ook!
Ik herinner me een show van Orange Sunshine in Sliedrecht waar een paar boeren je een hippie noemden. Het venijn droop van je af toen je terugriep: “Hippie? Hippie? Ik was al punker toen jij nog in de luiers lag!” Maar als je niet beter weet kun je toch best zeggen: “Kijk die hippie daar!”?
Als ik op straat kinderen tegenkom lachen ze me uit. Ik herken gelijk het chimpanseegedrag in die aapjes—strontvervelend en dom, maar zo werkt het. En van binnen moet ik heel hard lachen. “Ja, noem me maar een hippie; je moest eens weten wat voor genocidale gedachten ik op dit moment heb. Dan lach je niet meer zo, dan ben je doodsbang!” Want inderdaad, ik ben een psychopaat, dat is misschien wel waar. Ik beheers me: Sint Joris houdt het vol. Maar ik heb mijn leven lang al fantasieën over dat het me niet lukt; dat ik beestachtig ga snijden in het vlees. Ze zeggen dat mannen tweehonderd keer per dag aan seks denken; ik niet. Ik denk tweehonderd keer per dag aan snijden in vlees. Van een levend wezen het liefst. Het mes spreekt tot mij. “Snijd! Snijd!” Het is heel intens, bijna seksueel. Een scherp mes werkt zo dat je bijna geen druk hoeft te zetten, je hoeft alleen maar heel langzaam, heel voorzichtig die beweging te maken van de scherpe rand over een onder spanning staand celmembraan. En dat knapt. Pats! Pats! Pats! Kleine explosies. Oaahh, daar krijg ik ballen van in mijn buik. Tweehonderd keer per dag. En soms ben ik bang, als het slecht met me gaat. Dan loop ik gespannen over straat en moet ik me echt beheersen om niet een willekeurige agent zijn pistool af te pakken, hem neer te knallen en dan net zo lang door te gaan tot ze mij als een beest afknallen. Of voor de rest van mijn leven in een isoleercel zetten. Soms droom ik daarvan, dat dat misschien wel een goede oplossing kan zijn.
Wil je dat echt?
Nee, ik heb zoveel fantasie, en ik kan me daarin gelukkig zo goed uiten, dat ik het niet echt doe. Maar het is heel intens hoor, onwijs opwindend. Dat je zo iemands keel doorsnijdt, pats, dat die cellen zo openspatten met dat lymfevocht en bloed. Dat is net een kernexplosie—oaahhh, zo vernietigend. Maar ik weet dat ik het niet moet doen, want dan stoppen ze me in de cel of vermoorden ze me en dan houdt alles op, dan kan ik al die ideeën die ik heb niet uitvoeren. Mijn dwangmatigheid is ook mijn redding; ik heb een missie, ik moet al die visioenen afwerken.
Je had net zo goed in een kliniek kunnen zitten?
Voor hetzelfde geld wel. Op mijn derde gaven ze me librium, ze konden niets met me. Dat is een hele zware downer, nog zwaarder dan valium. Een kind van drie! Alles om me maar down te krijgen.
Waar was je geweest zonder de muziek?
Ja weet ik veel! Ik heb zo’n geluk gehad, dat ik dit kon creëren hier.
En nu heb je drie zoons, een gezinnetje. Hoe oud zijn je jongens?
Vier, zeven en negen. Kijk, er staat hier een kinderdrumstel, ze krijgen van mij drumles. De oudste twee elke dag. Daarom mag je hier ook niet roken—hier spelen mijn kinderen.
Orange Sunshine heeft nooit op een groot Nederlands zomerfestival gespeeld. Het lijkt wel alsof jullie opzettelijk genegeerd worden. Hoe komt dat?
Als ik naar een willekeurige technozaak ga, staan mijn releases met Bunker erbij. In Barcelona, Berlijn, Londen, Parijs of Tokyo. De Amoeba, een enorme platenzaak in San Francisco en L.A., heeft een afdeling ‘Bunker/The Hague’. Toen 3VOOR12 mij een paar jaar geleden belde naar aanleiding van Orange Sunshine’s show op Roadburn in Tilburg waren ze stomverbaasd dat ik al zoveel jaren tourde. “Waarom hebben wij nooit van jou gehoord?” Zij verwachten dus dat ik naar hen toekom. Waarom zou ik dat doen? Ik ga niet lopen bedelen en smeken.
Je hebt de afgelopen twintig jaar heel veel verschillende dingen gemaakt. Waar ben je nu het meest trots op?
Op wat ik nu doe met Santa Cruz. Wat je nu kunt horen op MySpace is nog maar een fractie van wat er komen gaat. Het is alles wat ik ooit heb gedaan, samengebald in één band. En tegelijkertijd is het ook een hele nieuwe muzikale richting. Het zindert en het spreekt tot mij; ik kan er echt bij janken, zo intens. Orange Sunshine gaat daarom in de kast, ik wil verder met Santa Cruz. We oefenen nu twee keer per week. Deze winter gaan we opnemen en in de lente wil ik touren door Europa en de VS.
Deze hele kelder hier is afgeladen met allerlei apparatuur. Kun je jouw visie realiseren zonder al die techniek?
Je moet jaren, jaren, oefenen om dat perfecte gevoel uit je instrument te halen. Maar de techniek staat helemaal in dienst van de totale overgave. Het is religieus voor mij. Het is als de hadhra, van de Soefi’s: honderd oude mannen in de woestijn die elkaars handen vasthouden in een cirkel. Er staan een paar gasten te trommelen, en iedereen staat te wiegen en gezamenlijk te zingen: “Allah! Allah ho Akhbar!”, urenlang. En net als zij wek ik een ervaring op met een bepaalde techniek. Die bulderende loei van Arthur van Berkel, mijn gitarist, dat gebrul uit die Sunn o)))-versterkers, het kan me niet hard genoeg zijn.
Gaat de muziek ooit krachtiger worden dan de drugs?
Nou, ja, als we met Santa Cruz oefenen kan Arthur daarna niet meer autorijden, een hele dag. Het werkt als zware valium op hem, of heroïne. Met duizend watt op tien dwing je dan toch iets af, neurobiologisch. Vijf, zes superzware buizenversterkers op baskabinetten, tegelijkertijd aan, en verspreid om mijn drumstel heen. Dat is zo hard en zwaar, bizar! Dat is gewoon Gargantua die je opslokt. De ruimte en tijd verbuigen. Van al dat geweld gaat mijn lichaam opiaten produceren. Endorfine. En daar heb ik dan dagen profijt van.