In Restaurantontboezemingen lees je over dingen die zich achter de schermen in de horeca afspelen. Smakelijke verhalen die je als bezoeker van je favoriete eet- en drinkplekken normaal gesproken niet krijgt voorgeschoteld.
Net als de meeste mensen die net klaar zijn met studeren, wist ik zeker dat ik een baan wilde waarbij ik zo min mogelijk tijd in een kantoor hoefde door te brengen. Ik vond een baan bij het Department of Parks and Recreation, een overheidsorganisatie die toezicht houdt op openbare parken en recreatieve plekken, in New York City. Ik denk dat ze me aannamen omdat ik ervaring had met paarden en Spaans sprak – en die ervaring zou van pas komen tijdens inspecties van parken in de buitenste stadsdelen.
Videos by VICE
Mijn officiële – nogal vage – functieomschrijving was ‘inkomsteninspecteur’ en ik deed het werk in de zomer en herfst van 2005. We moesten ervoor zorgen dat alle bedrijven die in de stadsparken hun geld verdienden, van eetkraampjes tot golfbanen, zonder problemen, eerlijk en hygiënisch werkten. Ons kantoor bevond zich in The Arsenal, een oud negentiende-eeuws gebouw in Central Park en wij zaten in een van de gotische torentjes van het pand. Dat was een leuk voordeeltje.
Ons werk leek wel een beetje op politiewerk: ik had een soort politiepenning, maar ik droeg geen uniform, omdat ik me daardoor een lul zou voelen. We schreven ook niet ter plekke boetes uit.
We organiseerden vaak kleine undercoveroperaties om verkopers die hun eten te duur verkochten te betrappen.
Ik patrouilleerde meestal door de parken en controleerde of de eetkraampjes wel de juiste hygiënecertificaten van de Voedsel- en Warenautoriteit hadden, hun prijzen duidelijk zichtbaar waren en of ze op hun toegewezen plek stonden. De meest voorkomende overtreding was dat ze hun eten te duur verkochten. Het Parks Department heeft maximumprijzen vastgesteld voor bepaald eten dat in de parken wordt verkocht. Dat is om ervoor te zorgen dat toeristen niet uit New York weggaan met het gevoel dat ze opgelicht zijn. Soms prijzen de kraampjes hun eten boven het maximumbedrag aan, maar vaker nog vragen ze een hogere prijs dan op hun menu staat, in de hoop dat het hun klanten niet opvalt.
We organiseerden vaak kleine undercoveroperaties om verkopers die hun eten te duur verkochten te betrappen. Meestal stuurden we iemand van de boekhoudafdeling, die niet door de verkopers werd herkend. Hij bestelde dan een paar dingen – een ijsje, twee blikjes frisdrank, een fles water, een hotdog en een pretzel. Vier op de vijf keer kreeg hij van de verkoper een rekening die hoger was dan die in het totaal had moeten zijn. En dan kwam een van ons tevoorschijn om te vertellen dat het een undercoveroperatie was.
Ik had er echt een hekel aan om uit mijn schuilplaats tevoorschijn te springen. Het voelde onoprecht. Ik vond het nooit echt fijn om mensen een boete te geven. Het rotte aan de situatie is dat deze mensen met hun kraampjes echt niks verdienen. Ze willen gewoon rondkomen. Maar er waren uitzonderingen: ik genoot er echt van om boetes uit te delen aan de broertjes Makkos.
De gebroeders Makkos zijn hotdogkar-magnaten. Niet alleen zijn ze de eigenaars van een groot deel van de hotdogkramen in de stad, maar ze staan ook op de beste plekken van New York, zoals bij het Metropolitan Museum of Art. Elk jaar houdt de stad een veiling voor deze plekken, waarbij de broers simpelweg al hun concurrentie overbieden. Ook hadden ze genoeg macht om brieven en boetes van de gemeente te negeren. Ze hebben waarschijnlijk vele miljoenen verdiend, aangezien de huur van een kraam voor The Met rond een miljoen per jaar schijnt te kosten.
De rivaliteit tussen de broers Makkos en onze afdeling was haast cartoonesk. Ons werd geleerd om ze als de slechterik te zien. Maar nadat ik me een tijdje op de Makkos-kraampjes had gericht, besefte ik dat zij de verkopers waarschijnlijk voor hun boetes lieten opdraaien. En dat zijn vaak arme immigranten die bijna niks verdienen. Voor iedereen met ook maar een beetje rechtvaardigheidsgevoel, was het moeilijk om deze mensen te beboeten, omdat je wist dat het water ze aan de lippen stond.
Het kwam op mij racistisch over om mensen te vervolgen voor het bereiden van eten uit hun cultuur, maar niet voor hotdogs of hamburgers.
Ik had ook nogal dubbele gevoelens over het kroonjuweel der overtredingen: capibara serveren. De capibara is ‘s werelds grootste knaagdier en kan zo groot worden als een hond. Omdat ik Spaans spreek, werd ik vaak naar de delen van de stad gestuurd waar veel latino’s wonen, zoals Corona Park in Queens. Daar waren veel voedselverkopers en mensen uit plekken als Ecuador en Peru – en daar is capibara een delicatesse. Maar in New York is het illegaal om dit dier te bereiden. Toen ik de baan kreeg, lieten mijn leidinggevenden foto’s van gebakken capibara’s zien, die er nogal goor uitzagen – een beetje als een gigantische rat op een stok. Maar ik zag moreel gezien niets verkeerds aan het eten van capibara. Het kwam op mij zelfs een beetje racistisch over om mensen te vervolgen voor het bereiden van eten uit hun cultuur, maar niet voor hotdogs of hamburgers. Sterker nog, je zou zelfs kunnen beargumenteren dat het idioter is om koeien en varkens te eten in plaats van knaagdieren.
Ik bedacht een routine, waarbij ik heel langzaam naar de verkopers liep en ze de tijd gaf om hun capibara te verbergen. Ik wilde ze geen boetes geven. Na een tijdje herkenden ze me en kregen we een goede band. Meestal ging ik in het weekend ook naar deze plekken als ik brak was, aangezien ik dit baantje had toen ik ongeveer twintig was. Ik kreeg van de verkopers altijd heerlijke rijst met bonen, verse kaas en ijs aangeboden. Als ik ze wilde betalen, weigerden ze altijd om mijn geld aan te nemen. Het was een soort stilzwijgende afspraak dat zij voor mij zorgden en ik niet te streng zou zijn over de capibara’s.
Hoewel ik dit baantje maar een zomer en een herfst deed en het onderhand alweer een tijd geleden is, ben ik nog steeds vrienden met mijn oude collega’s. We hebben vreemde en onvergetelijke dingen meegemaakt. En het eten was heerlijk – mijn favorieten waren de dosa-kraam (een soort pannenkoek van rijst en zwarte linzen) die nog steeds ergens in de buurt van New York-universiteit staat, veel van het eten op Coney Island en de Rockaway in Queens.
Toch heb ik na al die tijd nog steeds geen capibara gegeten.