Identiteit

Waarom het basisinkomen onze samenleving niet rechtvaardiger zal maken

basisinkomen

Volgens de (globale) linkse opvatting zou het basisinkomen iedereen in staat moeten stellen om zich te bevrijden van vervreemdend werk. En toch klinken er vanuit radicaal linkse hoek een aantal stemmen die aan de alarmbel trekken: is het idee van een basisinkomen in onze huidige samenleving niet gedoemd om onze sociale verworvenheden af te zwakken, of er zelfs helemaal komaf mee te maken? Zal het basisinkomen niet op een of andere manier evolueren naar een andere, rechtse variant? 

Daniel Zamora en Anton Jäger zijn twee van deze stemmen. Daniel Zamora is professor sociologie aan de ULB en medeoprichter van Lava, een Belgisch en maatschappijkritisch tijdschrift bomvol marxistische analyses. Samen met Anton staat hij op het punt om ‘Basic Income: A Global History’ te publiceren. Het boek verschijnt volgend jaar bij de University Press of Chicago. Anton is historicus van het politieke denken en postdoctoraal medewerker aan de KU Leuven.

Videos by VICE

In zijn boek ‘Contre l’allocation universelle’ (2016) legt Daniel onder meer uit hoe het principe van het basisinkomen door het individu en de particuliere toe-eigening centraal te stellen in zijn politieke project, haaks staat op het idee van sociale rechtvaardigheid:  “Het idee van een basisinkomen komt voort uit de topprioriteit van het neoliberale beleid om overheidsuitgaven zo veel mogelijk te beperken. (…) Het basisinkomen illustreert perfect het principe van gelijke kansen dat centraal staat in het liberale denken”. (Mateo Alaluf). Met andere woorden, de invoering van een basisinkomen zou betekenen dat collectieve functies, zoals bijvoorbeeld sociale bescherming, worden overgedragen aan de markt. Op die manier wordt het individuele geldbedrag vooropgesteld ten opzichte van collectieve rechten. 

Om er zeker van te zijn dat het basisinkomen – in welke hoedanigheid dan ook – een slecht idee is, stelde ik een paar vragen aan Daniel Zamora en Anton Jäger.

VICE: Wat zijn de grootste problemen met het basisinkomen? 
Daniel Zamora
: Afgezien van het feit dat het onze politieke horizon beperkt en daarnaast ook de sociale kwestie neigt te reduceren tot een probleem van inkomens, is het volgens mij geen oplossing voor de problemen die het creëert. Een deel van de populariteit van dit idee ligt in de eenvoud ervan. In een systeem waarin veel mensen door de mazen van de sociale bescherming vallen, is het argument van universaliteit zinvol. Maar het probleem is dat wanneer je de situaties van naderbij bekijkt, ongelijkheid in realiteit een enorm complex gegeven is: de noden en situaties verschillen sterk van elkaar. Aan iedereen eenzelfde bedrag uitdelen is daarom niet erg doeltreffend. Kortom: een betaalbaar basisinkomen is ontoereikend voor zij die het het meeste nodig hebben, en een toereikend basisinkomen is simpelweg onmogelijk. Het is dus ook niet verwonderlijk dat studies naar de effecten van deze maatregel over het algemeen geen uitsluitsel kunnen geven over zowel ongelijkheid als armoede. Door iedereen evenveel geld te geven, bemoeilijkt het basisinkomen dus de verwezenlijking van wordt uitgespeeld als het hoofddoel ervan: armoede uitroeien.

“We evolueren van een heel politieke en collectieve benadering naar een meer individuele opvatting, waarbij de verschillende levensopvattingen monetaire overdrachten zouden gaan rechtvaardigen, in plaats van een uitbreiding van de openbare diensten.” 

Afgezien van de armoedekwestie is een van de belangrijkste argumenten voor een basisinkomen de kwestie van werk. Het zou ervoor zorgen dat mensen minder moeten werken waardoor ze andere, meer emancipatorische activiteiten kunnen ontplooien.
Anton Jäger:
Hoewel de meerderheid van de bevolking afhankelijk is van werk en het nog altijd van cruciaal belang is voor onze sociale identiteit, wordt werk steeds onzekerder. Werk is ook meer abstract en individueel geworden, het heeft zich onderworpen aan de eisen van een geglobaliseerd economisch systeem. Je zou kunnen zeggen dat het geëvolueerd is tot het holle centrum van onze samenleving. Het basisinkomen is een antwoord is op de huidige, reële arbeidscrisis, dat staat vast. Het is een manier om deze crisis een emancipatorische invulling te geven. Het zou ervoor moeten zorgen dat de zogenaamde “bullshit jobs” worden afgeschaft en we meer vrijheid krijgen om zelf te bepalen welke activiteiten we uitoefenen. Een deel van het probleem is dat dit voorstel de kwestie van werk individualiseert. Het gaat het collectieve uit de weg, terwijl er net geïnvesteerd moet worden in collectieve voorwaarden en het creëren van nieuwe jobs.

En dan is er nog het probleem van de verdeeldheid. Er zijn heel wat ondankbare taken in onze samenleving, maar die taken hebben wel een belangrijke maatschappelijke waarde. Hoe we die taken moeten verdelen, is een politieke kwestie. Om tot een eerlijke verdeling van werk te komen, moeten we  collectief nadenken over onze democratische mechanismen. Als we deze kwesties individualiseren, riskeren we bestaande ongelijkheden te versterken. Een basisinkomen zou kunnen bijdragen aan de versterking van de huidige verdeeldheid binnen onze samenleving, omdat het vraagstuk over de collectieve controle van arbeidsvoorwaarden en -vormen volledig van tafel wordt geveegd. Sommigen kunnen een universele uitkering combineren met emancipatoir werk, anderen zullen verschillende onzekere banen moeten combineren omdat een uitkering alleen niet volstaat om van te leven. De arbeidstijd, de arbeidsvoorwaarden en de verdeling ervan moeten gepolitiseerd worden. Ze moeten deel uitmaken van collectieve beslissingen, zoals de verkorting van de arbeidsduur of de invoering van garantie op werk.

“De opkomst van het idee van een basisinkomen, ging hand in hand met de ondergang van de humanistische en collectieve visie op armoede.” 

Wat zijn de verschillende opvattingen van armoede die dit debat teweegbrengt?
Daniel Zamora
: Als we teruggaan in de geschiedenis, is het overduidelijk dat het succes van het basisinkomen alleen mogelijk was door een in wezen monetaire definitie van armoede. We zijn het zo gewend, dat het moeilijk is om aan armoede te denken als iets anders dan ‘een gebrek aan geld in verhouding tot een bepaalde drempel’. Gedurende een groot deel van de 19e eeuw werd het probleem van het pauperisme niet alleen beschouwd als ‘een gebrek aan inkomen’, maar ook als een gevolg van de uitbreiding van de markt in de organisatie van het sociale leven en de omvorming van werk tot louter handelswaar. Voor veel denkers die zich in deze periode met het sociale vraagstuk bezighielden, lag de oplossing dus niet in een betere inkomensverdeling. Wel in de vermindering van de invloed van de markt op ons leven en in de democratisering van arbeid. 

De opvatting van armoede als een manier om onze afhankelijkheid van de markt – en dus van geld – te verminderen, was deels succesvol in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog. Een alsmaar groter deel van de lonen werd gesocialiseerd om grote sociale-zekerheidsstelsels te financieren. Het arbeidsrecht regelde de voorwaarden ervan en hoge belastingtarieven voor de rijken werden besteed aan de totstandbrenging van openbare diensten. Onze behoeften werden dus gepolitiseerd en vormden het onderwerp van een democratisch debat. Simpel gezegd zal er geïnvesteerd worden in openbare huisvesting in plaats van toelagen uit te keren om particuliere verhuurders te financieren. De populariteit van het basisinkomen is dus het bewijs van een echte verandering in de manier waarop onze samenlevingen denken en handelen over behoeften. We evolueren van een heel politieke en collectieve benadering naar een meer individuele opvatting, waarbij de verschillende levensopvattingen monetaire overdrachten zouden gaan rechtvaardigen, in plaats van een uitbreiding van de openbare diensten. 

Anton Jäger: Deze monetaire visie op armoede heeft haar wortels in het neoliberalisme, dat armoede simpelweg definieert als ‘een gebrek aan koopkracht’. Daardoor is het mogelijk om na te denken over een sociaal beleid dat niet gericht is op het beperken van de markt, maar iedereen in staat stelt om eraan deel te nemen. Het is deze ambitie die de Amerikaanse econoom Milton Friedman in 1939 al deed nadenken over het invoeren van een minimuminkomen, in plaats van te investeren in openbare dienstverlening. Zijn visie won pas aan populariteit aan het eind van de jaren zestig, toen het idee van een basisinkomen door anti-staats links – dat steeds sceptischer tegenover werk stond – geopperd werd. De opkomst van het idee van een basisinkomen, ging hand in hand met de ondergang van de humanistische en collectieve visie op armoede. 

“De geschiedenis heeft aangetoond dat een echt emancipatorisch beleid nooit beperkt is gebleven tot het herverdelen van de kaarten, maar veeleer tot het veranderen van de spelregels.”

Welke vormen van solidariteit moeten dan verder ontwikkeld worden om naar een meer rechtvaardige, sociale staat te evolueren?
Daniel Zamora
: We moeten onze politieke horizon verbreden en nadenken over manieren waarop we nieuwe rechten – los van de markt – kunnen waarborgen om zo onze afhankelijkheid van de markt te verminderen. De context van de epidemie is wellicht de beste illustratie van de beperkingen van een dergelijk beleid, maar ook van de alternatieven die we in overweging moeten nemen. De gezondheidscrisis heeft de tekortkomingen van onze sociale bescherming aan het licht gebracht en het belang van collectieve investeringen in gezondheid of kwalitatieve zorg voor ouderen aangetoond. Of het nu gaat om vergrijzing, ecologie of werkgelegenheid, dit soort vraagstukken kunnen alleen echt worden aangepakt als we ze als samenleving aanpakken en niet alleen als individuen. De som van onze individuele consumptiekeuzes zal ons niet in staat stellen om moderne woonzorgcentra uit te bouwen, extra verpleging te voorzien, de thuiszorg uit te breiden of de investeringen die noodzakelijk zijn voor de overgang naar een ecologisch beleid te garanderen. 

We gaan de kern van de zaak dus uit de weg als we ons focussen op de gevolgen van armoede en ongelijkheid, in plaats van de oorzaken ervan. Maar is het echt mogelijk om een andere aanpak te hanteren als we tegelijkertijd geconfronteerd worden met massale armoede?
Anton Jäger:
Het idee van een basisinkomen is eenvoudig en lijkt een doeltreffend antwoord op een dwingend probleem. De aantrekkingskracht ligt vooral in zijn anti-bureaucratische aard. In een snel digitaliserende wereld zullen we binnenkort ons “dividend” rechtstreeks op onze telefoon kunnen ontvangen via ApplePay, Twitter, Facebook of Weibo, zoals de Chinese regering dat nu al doet. Het is geen toeval dat Mark Zuckerberg himself zich heeft uitgesproken voor een basisinkomen. Hij wil de sociale voorzieningen heruitvinden volgens – ik citeer – “de conservatieve principes van een beperkte overheid, in plaats van de progressieve principes van een uitgebreid sociaal vangnet”. In plaats van de strijd aan te gaan met de onontkoombaarheid die ons wordt voorgespiegeld, namelijk de toevalligheid van de arbeid, de stijging van de huurprijzen en de werkloosheid, zijn we geneigd om genoegen te nemen met iedere kleine vooruitgang. Maar onder deze retoriek van urgentie schuilt een zeker fatalisme. Daarin schuilt het gevaar dat permanent falen wordt genormaliseerd. Gezien de uitdagingen die voor ons liggen, kunnen we niet langer tevreden zijn met een betere inkomensverdeling. Als de nood aan den man is, moet de staat investeren, de nodige banen scheppen en de sfeer van burgerschap uitbreiden. Dit klinkt misschien te ambitieus, maar de geschiedenis heeft aangetoond dat een echt emancipatorisch beleid nooit beperkt is gebleven tot het herverdelen van de kaarten, maar veeleer tot het veranderen van de spelregels. 

Volg VICE België ook op Instagram.