In deze voorpublicatie van Het Smelt lees je over de correlatie tussen beffen en paté
Afbeelding via Flickr

FYI.

This story is over 5 years old.

Culture

In deze voorpublicatie van Het Smelt lees je over de correlatie tussen beffen en paté

Das Magazin gaat een uitgeverij beginnen en om dat te vieren is hier een voorpublicatie uit de aanstaande roman van het Vlaamse turbotalent Lize Spit.

Noem een uitstervende tak binnen de literaire wereld, en de krijgers van Das Magazin besluiten er iets binnen te ondernemen. Zoals ze eerder het sappelende gegeven 'het literaire tijdschrift' met enig jeu hebben overgoten, gaan ze nu een uitgeverij beginnen. Onder andere schrijvers Maartje Wortel, Charlotte Mutsaers en Walter van den Berg zijn al overgestapt van de Bezige Bij naar de Das Mag Uitgevers, en onder andere Kees de Koning, Arnon Grunberg en Arie Boomsma hebben erin geïnvesteerd. Je kunt je nu bij Kees, Arnon en Arie voegen door middel van een crowdfundingcampagne, waarmee je de uitgeverij steunt en meteen drie boeken koopt.

Advertentie

Ter ere van de lancering hebben we hier een voorpublicatie uit de aanstaande roman Het Smelt van Lize Spit, een Vlaams schrijftalent van angstaanjagend formaat. Niet lengtegewijs – ze is 1 meter 50, ofzo – maar wel schrijfgewijs: ze won de publieksprijs én de juryprijs van schrijfwedstrijd Write Now! en zes uitgeverijen aasden op haar. Maar Het Smelt komt dus uit bij Das Mag Uitgevers, en gaat over Eva, die uit een Vlaams gehucht komt waar in haar geboortejaar maar twee andere kinderen geboren zijn – twee jongens. Met z'n drieën maken ze er het beste van – tot de zomer van 2002, als de jongens wrede plannen krijgen. Hier een voorproefje.

10.15 UUR

De precieze afbraaktijd van een slipje stond nergens vermeld. Wel vond ik die van ander zwerfvuil – karton, sigarettenpeuken, plastieken flessen, bananenschillen. De tijd die het een katoenen lapje stof met lichtblauw geborduurd randje, maatje small, zou kosten om in de natuur te verdwijnen, schatte ik ergens tussen die van een krant en een bananenschil – minstens een maand, hoogstens drie jaar, afhankelijk van de weersomstandigheden.

Ook vandaag ligt de berm aan de rechterkant, op de weg van Brussel naar Bovenmeer, bezaaid met zwerfvuil. Voorwerpen waarvan onduidelijk is hoe iemand deze onopgemerkt heeft kunnen verliezen. Een schoen, een beha, de deur van een koelkast, een halve pingpongtafel.

Waarschijnlijk werd het verlies van deze dingen wel opgemerkt, maar keerden deze mensen niet terug om hun bezittingen te claimen – ook uit schaamte, schuldgevoel, of net uit een gebrek hieraan.

Advertentie

Ik was niet van plan zo vroeg te vertrekken. Ik zat deze ochtend nog voor de zon opkwam al aangekleed op de rand van mijn bed, in afwachting van de buurman die beneden wakker werd, het geluid van zijn percolator, zodat ik het blok ijs zou kunnen ophalen. In plaats van dat nadrukkelijke wachten om te mogen beginnen met wachten, leek het me draaglijker in de wagen te zitten tot het vijftien uur zou worden, in beweging te blijven.

Bovenmeer staat nog niet aangegeven op de wegwijzering. Het bevindt zich tussen het Albertkanaal en de snelweg en heeft slechts twee invalswegen. Ik zal straks niet voor de kortste route kiezen, al zou dat het meest logisch zijn. Ik wil niet langs de knotwilgen passeren.

Aan de voet van deze bomen, verloor ik in de zomer van 2002 mijn slipje. Het belandde naast het fietspad, de enige weg waarlangs dorpskinderen de middelbare school konden bereiken. Het gebeurde niet onopgemerkt maar eigenlijk ook niet met mijn volle medeweten.

Toen het schooljaar weer begon, had ik geen keuze dan dagelijks de knotwilgen te kruisen, mijn blik te laten afzakken naar het driehoekige stukje stof met één strikje vooraan dat weerloos in de goot op mij lag te wachten. Week na week brachten voorbijrazende vrachtwagens er leven in. Regen stuwde het enkele meters bergafwaarts. Het werd vuil en kleurloos, als een platgereden diertje.

Ik had van mijn fiets kunnen stappen en het slipje oprapen. Maar zolang ik ontkende dat het van mij was, was het alsof de zomer die eraan vooraf ging niet had plaatsgevonden.

Advertentie

11 juli 2002

Het is me nog nooit gelukt ergens te laat te komen. Pim wel, en hij heeft altijd een goed excuus. De stal moest worden uitgeveegd, een melkoverschot moest in plastieken flessen worden overgegoten, een koe die een stuitligger gekalfd had. Nu heeft hij ook nog eens Jan. Mensen stellen na een verlies weinig vragen meer.

Bij het fietsen doorkruis ik soms warme, soms koude plekken lucht. Mocht ik me niet tussen huizen maar in een zwembad bevinden, zou ik anderen ervan verdenken net in het water te hebben gepist.

Ik draag mijn badpak onder mijn kleren. Het is een oud exemplaar. Ik had het al tijdens de lagere school, het is te krap geworden. De bandjes snijden in het vel van mijn schouders. Dat geeft een weerstand die, indien ik eraan zou toegeven, me dubbel zou doen klappen.

Hoe vaker ik met mijn kruis over het zadel heen en weer wroet, hoe schever mijn tampon komt te zitten. Vlak voor mijn vertrek heb ik een nieuwe ingedaan. De kartonnen inbrenghulzen waren op, dus nam ik een van de dikke, zelf in te brengen kogelvormige tampons van mama. Mijn vinger was veel korter dan de hulzen die ik net gewend was, echt diep kreeg ik het ding niet. Het koordje trok ik naar achter, klemde het vast tussen mijn billen als een boekenlegger.

De kerkklok luidt eenmaal. Zestien uur is een vreemd tijdstip om je nog door het dorp te verplaatsen, op weg naar iets. De meesten keren op dit uur al huiswaarts, waardoor het net niet meer de moeite lijkt nog aan iets te beginnen. Om deze reden ben ik toch maar een half uur vroeger vertrokken dan Pim had gevraagd.

Advertentie

Ik fiets langs de huizen in de dorpskern, het ommuurde kerkhof, de parochiezaal.

De kermis is gearriveerd. Zes grote logge kramen trokken aan het begin van deze week door het dorp, staan nu op straathoeken te bekomen voor ze geopend en uitgepakt worden. Bij gebrek aan een dorpsplein blokkeren de kramen de straten rond de kerk, die met hekken zijn afgesloten voor alle verkeer, behalve plaatselijk – al is het in dit dorp zelden niet-plaatselijk.

Ik herken zes kramen: de schietkraam, de botsauto's, de vliegers, het eendjesvissen, de tombolastand. Bovenmeer is het enige dorp dat de frietkraam meetelt als attractie.

Nu is het wachten tot morgen. De ballonnen zullen worden opgeblazen, de pijpjes aangevuld, de eendjes te water gelaten, de prijzen uitgestald, frieten voorgebakken. Om stipt zes uur zullen de koplampen van de botsauto's het daglicht wegschijnen, zal de vrijdagavond ingezet worden met 'No Limit', tot elke kraam overschakelt op zijn eigen cd'tje, kakofonieën van sirenes en opgepompte jams.

Ik fiets Pims erf op, de ganzen lopen blazend in hun hok met me mee, tot waar de draad het hen verhindert verder achter me aan te komen. Voor het melkhuisje tref ik de blauwe fiets van Laurens aan. Hij is ook te vroeg vandaag.

Het is de eerste keer sinds Jans begrafenis dat ik hier op uitnodiging ben. De laatste maanden heb ik enkel van op een afstandje staan kijken naar deze plek.

Pims vader komt op het geluid van de ganzen af, verschijnt in de deur van het melkhuisje. Zijn overall is te groot of zijn lichaam te mager. De pijpen hangen over de hielen van zijn klompen en rafelen uit. Zonder iets te zeggen steekt hij een vinger uit naar de hooizolder, keert terug in het huisje.

Advertentie

Pims vader is nooit een prater geweest. Soms wil ik weten hoe dat precies gegaan is, of binnenvetters boeren worden, of boeren binnenvetters. Dan zou ik kunnen inschatten wat er ons met Pim nog te wachten staat.

De hooizolder bevindt zich in de schuur, waarnaast een grote silo met droogvoer en een geparkeerde beerwagen staat, links op het erf. Bij het ernaartoe wandelen zie ik meteen het nieuwe zwembad. Het staat onder een zelf getimmerd afdak dat is overspannen met een doorzichtig zeil. Het bad heeft een doorsnede van vijf meter en een gekartelde, felblauwe rand. Er staat een wit opklapbaar trapje overheen. Op het water dobbert een opgepompte dolfijn. Van het zwarte dak van de schuur vertrekken leidingen die zijn vastgekoppeld aan het filtersysteem van het zwembad, langs waar opgewarmd water er weer in wordt gepompt. Zulke dingen leert Pim nu op school.

Vroeger was er hier niets, enkel een schuur omgeven door gaaf beton, ruimte voor tractors om te manoeuvreren. Het zwembad vormt een lelijk litteken.

De zware staldeuren van de schuur staan op een spatie waardoor ik binnen kan glippen zonder ze verder open te schuiven. Achterin staat de rode Honda, zonder achterwiel en met opengevezen motor.

Ik klim de smalle, losstaande ladder op. Eenmaal boven zie ik meteen het muffe gordijntje, de ingang van het kamp dat we twee jaar geleden bouwden. Voor we begonnen met de balen te stapelen, hadden we een heel plan getekend. Het werd een kamp in de vorm van een slakkenhuis, in het midden een hol. Er moesten drie gangen omheen worden gebouwd, waarvan twee doodlopende. Daarin hingen we plakkerige vliegenvangers op, om indringers te vatten. Dit alles bouwen besloeg meerdere zomerdagen. Toen het klaar was hebben we hier één keer de nacht doorgebracht. Het is een goed teken dat Pim dit hol niet heeft afgebroken.

Advertentie

Ergens binnen in de stapels stro klinken gedempte stemmetjes, onverstaanbaar. Ik kruip onder het gordijntje door. De gang waarin ik terechtkom is smaller, donkerder en muffer dan ik had verwacht, maar misschien ben ik gewoon breder. Ik kan er nog net op handen en knieën door kruipen. Hoe dichter ik naar de kern toe beweeg, vanwaar de stemmen komen, hoe moeilijker het wordt te ademen. Vlak voor het einde van de gang, tegen het hol aan, zit een dikke spleet tussen twee balen. Er valt een streep licht door. Hier hoor ik Laurens plots klaar en duidelijk.

'Agnes is die met het oké lichaam. Maar haar kop is zo verschrikkelijk lelijk. En bij Kim is het net omgekeerd. Die heeft wel een oké kop, maar tussen ons gezegd en gezwegen, zij is een pannenlat.' Waarschijnlijk vroeg Pim hem tussen twee meisjes een zeer hypothetische keuze te maken.

'Wist je dat de mossels van meisjes zout proeven?' zegt Pim.

'En hoe weet jij dat dan?'

'Vergelijk het met een slokje zeewater. Soms eerder de Noordzee. Soms Atlantische oceaan.'

Zowel Pim als Laurens hebben nog nooit in de Atlantische oceaan gezwommen. Dat weet ik zeker. We zijn alle drie nooit verder dan Nederland of Frankrijk gereisd, dat was waar we ooit fier over waren, dat we door dat gebrek aan kennis de klascomputer mochten gebruiken om foto's op te zoeken.

In het vijfde leerjaar kregen we eens een onaangekondigde toets Aardrijkskunde. Ik kon België niet aanduiden op een kaart van Europa en kreeg een nul op tien. Ik was de enige in de klas die toen nog geen televisie had. De juf stelde mij een herkansing voor. Ik kreeg twee weken de tijd om de landen van Europa met alle hoofdsteden uit het hoofd te leren. Omdat ik aanvankelijk dacht dat Europa alles was behalve Amerika, had ik ook Afrika, Azië en de zeeën erbij genomen. De achterstand die ik ooit had, stelt mij nog steeds in staat als enige bepaalde dingen te weten: bijvoorbeeld dat de Noordzee grenst aan de Atlantische zee en dat die allemaal hetzelfde water bevatten.

Advertentie

Ik kruip dichterbij, om door de kleine spleet te kunnen kijken. Laurens en Pim zitten zij aan zij, met hun rug tegen de wand van het kamp, tegenover me.

Dit is dus wat Laurens bedoelde met 'jongens onder elkaar'.

Ik probeer me zo goed mogelijk gedeisd te houden. Ik adem zacht, wil het spektakel niet verstoren.

Pim kijkt even om zich heen, trekt dan uit een spleet in de wand achter hem een plastieken zak. Daarin zit een stapeltje magazines. Een voor een legt hij ze in Laurens' schoot.

'Waar heb je die vandaan?' Laurens laat zijn ogen over het blaadje glijden, gretig vooruit en achteruit bladerend, net als vroeger in een speelgoedcatalogus van Bart Smit tijdens de Sinterklaasperiode.

'Maakt dat uit? Heb jij ook meegenomen wat ik gevraagd heb?'

Er klinkt geritsel. Laurens doorzoekt zijn rugzak die naast hem in het stro ligt. Er komen een handdoek en zwembroek boven, een pakje snoep en ten slotte een zakje van de beenhouwerij. Hij pakt het zorgvuldig uit. Er komt een plak donkerroze paté tevoorschijn.

'Perfect.' Pim neemt de plak van hem over, breekt er een stukje af.

'Ogen dicht, mond open,' zegt hij. 'Om vier uur komt Eva. We moeten opschieten.'

'Moest je nu echt Eva ook bellen?' Laurens zucht met gesloten ogen.

Mijn maag knijpt zich samen. Pim gaat er niet op in.

'Bakkes open, Lau.'

Laurens knijpt zijn ogen tot nog fijnere spleetjes, maakt zijn nek korter, hij verwacht een klap te zullen krijgen. Nu pas spert hij zijn mond wijd open. Pim laat een hoekje paté op Laurens' tong vallen. Dan neemt hij het bovenste boekje van de stapel op zijn schoot, bladert tot hij de juiste foto heeft, plooit het blaadje dubbel en houdt het rechtop, voor Laurens' aangezicht.

Advertentie

'Wat is de bedoeling?' Laurens mompelt met halfopen mond.

Pim drukt het boekje nog dichter tegen zijn lippen aan, smoort de geluiden. Ik kan het gezicht niet meer zien.

'De paté laten smelten en dan ogen open en tong bewegen.'

Laurens doet wat hem opgedragen wordt, een beetje ongemakkelijk, dat verraadt zijn houding. Hij maakt stille, smakkende geluiden. Zijn gezicht zit nog steeds verscholen achter het boekje. De foto op de achterkant toont het uiteinde van wat Laurens aan het likken is. Een donkere vrouw in een oranje canapé.

Pim begint te lachen.

De pagina wordt door het likken nat en slap. Pim laat het boekje zakken, neemt een nieuwe pagina. Laurens trekt zijn tong terug.

'Wil je nog?'

Laurens haalt zijn schouders op.

'Hou het dan maar zelf vast.' Pim laat een stukje paté in zijn eigen mond vallen, kiest een pagina uit een ander boekje. 'Voilà, nu heb je dat ook ervaren. Zo proeft het exact, alleen zitten er in een vrouw geen peperbollekes.'

'Hoe weet jij dit eigenlijk allemaal?' vraagt Laurens.

Pim kan dit niet meteen duiden. Wellicht niet uit eigen ondervinding.

Er valt een lange stilte, gevuld met gesmak. Er is nog meer dan honderd gram paté over. Ik heb geen zin om nog zo lang te blijven kijken. Op mijn knieën leg ik de laatste meters af, kruip het hoekje om. Ik groet hen met het enthousiasme van iemand die nog maar net ergens is toegekomen.

Laurens schrikt. Het grote stuk paté dat hij net op zijn tong heeft gelegd slikt hij in één keer door. Hij plooit het boekje op zijn schoot dicht. Pim laat het zijne liggen.

Advertentie

'Je bent vroeg,' zegt hij.

'Hebben jullie je zwembroek al onderaan?'

Ik werp een snelle blik op het plakje paté. Wat zou me het minst verdacht maken; er iets van zeggen, of het negeren? Ik weet niet of het een goed of een slecht teken is dat ze zich er tegenover mij niet over generen. Maar, in het geval er echt geen gêne was, waarom hebben ze me hier dan niet voor uitgenodigd?

Ik breek een randje van de paté en steek het in mijn mond. Het smaakt korreliger dan anders. Ik slik het snel door.

Ik neem een van de blaadjes, blader er doorzoekend doorheen, kijk net lang genoeg naar elke foto, niet té lang, al heb ik nog nooit zoiets van dichtbij gezien. Ik kruis de vochtig gelikte pagina. De wijd opengesperde benen in een oranje canapé.

'Ze noemen het niets voor niets een mossel,' zeg ik. 'Je mag er niet binnenin kijken, dan smaakt het niet meer.'

Laurens wil het boekje aannemen, maar ik strijk eerst nog een ezelsoor uit een van de pagina's. Pas dan leg ik het met een plof terug op de stapel.

'Ik ga zwemmen,' zeg ik. Ik kruip het kamp weer uit, de ladder af.

Aan de staldeuren blijf ik stilstaan, met kloppend hart, om te luisteren of ze me achterna komen.