FYI.

This story is over 5 years old.

Boekenweek

Issam is een roadie die zijn dagen vult met Football Manager

Lees hier een voorpublicatie uit 'Na Mattias', de nieuwe roman van Peter Zantingh.
Afbeelding via Wikimedia Commons

In het kader van de Boekenweek, en omdat literatuur fantastisch is, plaatsen we deze week een aantal voorpublicaties uit onlangs verschenen boeken. Hieronder kun je een fragment lezen uit Na Mattias, de roman van Peter Zanthing die vorige week verscheen bij Das Mag.

Na Mattias is het verhaal van Mattias, die de deur uitliep en niet meer terugkwam. Aan de hand van de verhalen van acht mensen, wier verhalen elkaar kruisen, wordt langzaam duidelijk welk noodlot Mattias trof.

Advertentie

Mocht je na het lezen van het fragment zin hebben gekregen om de rest van het boek te lezen, koop het dan in de boekwinkel (deze week krijg je er het boekenweekgeschenk gratis bij) of op de website van Das Mag.

Lees hieronder het hoofdstuk Issam:


ISSAM

RIP NOBLE WARRIORS
geplaatst 1 jaar geleden door THE1ISSAM

My computer was stolen today. I was in the year 2051 in my game of Football Manager 2013.

I was closer to most of my players than I was to anybody in real life. I had spent so much time ensuring the future of my club was taken care of, but now it’s a future that doesn’t exist.

So goodbye, my friends. Johnny Leclerq, my faithful goalie. Margaritis Koukos, you wonderful weird Greek left back. Antonin Gasnier, oh captain, my captain. Never before or again will the world see a defender like you. Your strength kept us safe, your headers won us games.

José Ramón Muñoz, I spent a fortune on you, but you were worth it. Solid as a rock from game one, minute one.

Araxá, your long throw-ins were our secret weapon.

Hamza Hajji, my mastermind. The midfield belonged to you. We won so much titles together.

Vincent Rutten, my friend, my Dutch hero.

Mariano Rubinich, you were the best one I ever had. Without you we lost our nerves. Your free kicks, your assists, your goals, they brought us so much. World footballer of the year 2047 and 2049. And you still had so much more in you. I’m sorry you’ll never get that chance.

Advertentie

German Tolosa, your dribbling and pace inspired our tactics. We were together since you were 17. You were 34 now, but still going strong.

Alen Alibabic, my protégé. Scoring left and right even though you were just a teenager.

Jeffrey van de Meulenhof, you came in through the youth academy. A week later you made your debut. Never left. My topscorer, my record breaker.

So many other guys, who had brought me so much happiness. I just felt that this would be the most fitting goodbye I could send.

Bye.

ASMATTI 1 jaar geleden

Dude, that sucks. I feel your pain man. I’d like to hear

more stories from your save. dm me if you feel like it.

Flip speelt de eerste vier akkoorden alsof hij ze van zijn gitaar probeert te vegen, laat de snaren doortrillen onder zijn vingers en steekt dan zijn hand de lucht in. Hij geeft ze de tijd. Maar het duurt niet langer dan een seconde voor het publiek het nummer herkent.

De mix van gejoel en applaus rolt van voor naar achter. Er gaan handen de lucht in. Jasper pakt de halflege fles witte wijn van het drumpodium en zet hem aan zijn mond.

Flip buigt naar de microfoon, wacht tot hij weer boven het geluid uit kan komen en zegt dan: ‘Jullie waren geweldig. Dit is ons laatste nummer. Dit is “Black Feathers”.’

Er stijgt een nieuwe golf geluid op uit de zaal. Hoger, steeds hoger. Harder, steeds harder. Het davert en giert. Het podium trilt mee.

Een roadie doet zijn werk gewoon het best als hij niet opgemerkt wordt.

Advertentie

Je ziet me niet als ik onze set op een festival in Warschau opbouw (ik vermoed dat het Warschau is), waar ik de taal niet spreek en niemand groet, omdat ik weet wat ik moet doen, omdat het exact hetzelfde is als eergisteren in Boedapest en volgende week in Kopenhagen. Jij loopt aan de andere kant van de gezeilde evenementenhekken, kijkt in je programmaboekje wat er over een uur begint en je vraagt je niet af hoe al die spullen daar gaan komen.

Je ziet me niet als ik de zes flightcases via een achteringang een popzaal in rijd, omdat je dan nog op het terras zit. Je ziet niet dat ik die kisten in de zaal bij elkaar parkeer alsof ik levend Tetris speel, en je denkt er niet aan dat ze eenmaal uitgeladen onder het podium verdwijnen. Je ziet me niet als ik anderhalf uur voor de deuren openen de lege zaal in kijk, waar jij straks zal staan.

Je ziet me zelfs niet als je al binnen bent. Je bestelt bier in glazen die niet stuk kunnen vallen en zoekt over de hoofden naar waar je vrienden ook alweer stonden. Je ziet me de snoeren niet inpluggen, de gitaren niet stemmen, de microfoonstandaarden niet verplaatsen.

Je ziet of hoort me niet als ik de microfoons test. One, two, three, test. Je kijkt gewoon niet op.

Je ziet me niet als ik tussen twee nummers in het podium op loop voor een gitaarwissel. Ook dat ontgaat je.

Je ziet me zelfs niet als ik na afloop de met ducttape aan de podiumvloer vastgemaakte setlist lostrek, waar jij bij bent blijven wachten alsof de band iets van je geleend heeft wat je nu graag terug zou krijgen. Je vraagt of je die setlist mag hebben en ik zie hoe gelukkig dat lijstje songtitels je maakt. Maar mij zie je niet.

Advertentie

Je ziet me niet tussen de bandleden die om vijf uur ’s nachts de kroeg uit zwalken, op mijn schouders leunend door de straten van weer een andere stad, als ik als enige nuchtere de rest naar het hotel leid, de pasjes voor de scanners van de kamerdeuren houd en dan zelf naar bed ga. De volgende dag vertellen ze me sterke verhalen alsof ik er niet bij ben geweest. En ook dat zie je niet.

De enige keer dat ik in de fout ging was in het moeilijke tweede jaar van de band. Het optreden was die avond niet goed gegaan. Naderhand zaten we backstage bij elkaar toen ik Flips gitaar oppakte. Ik weet zelf ook niet wat me bezielde. Misschien was het een poging iets te doen wat naturel overkwam, wat gewoon zou bevestigen dat ik erbij hoorde. Dat ik een van hen was. Ik pakte de gitaar vast bij de hals en tilde hem uit de standaard. Begon er heel even op te spelen.

Flip sprong op en kneep me in mijn bovenarm. ‘Wat doe jij nou?’ zei hij fel. Ik liet los. De hals gleed langs mijn vingers. De snaren snauwden verongelijkt toen de gitaar met het bovenblad op de grond klapte.

‘Wat zit je verdomme aan mijn gitaar?’

Ik had niet zoveel uit te brengen. Ik wist meteen dat ik het verpest had. Nu sturen ze me weg, wist ik, en hoef ik nooit meer terug te komen.

De rest zat om me heen. Iedereen zag het. Ik stamelde ‘sorry’. Met een duw liet Flip me weer los. Ik moest een voet naar achteren zetten om niet te vallen en stootte zowat tegen het rode drankkoelkastje aan. Toen ik mijn evenwicht had gevonden voelde ik pas hoe ik daar stond. Hoe lullig het eruit moest zien.

Advertentie

Totdat ik merkte dat Flip het met Wannes alweer over iets anders had. De ogen waren niet meer op mij gericht. Ik deed nog een stap achteruit, over het koelkastje heen, en verdween.

Die avond wachtte ik op de hotelkamer met mijn laptop op schoot tot Flip of Jasper op de deur zou kloppen om me te vertellen dat het, helaas, sorry, het is niet anders, hier op zou houden. Maar dat gebeurde niet, en de volgende dag leek iedereen het voorval te zijn vergeten.

Een paar weken lang vroeg ik voorzichtig toestemming als ik een van de instrumenten moest stemmen, totdat alle bandleden duidelijk hadden gemaakt dat ze daar niet mee lastiggevallen wilden worden. Daarna keerde alles terug naar het oude en werd ik weer wat onzichtbaarder, tot het punt dat ik me afvroeg of ze überhaupt mijn naam nog wel kenden.

De eerste die er uit zichzelf naar vroeg, een dag na het gitaarincident, was Julie. Ze was er toen net bij.

‘Hoe is uw naam eigenlijk,’ vroeg ze in zangerig Vlaams. Het was ergens backstage, en ik wilde eerst nog achter me kijken om te zien tegen wie ze het had.

‘Issam,’ zei ik toen.

Nog steeds die ondraaglijke twijfel. Gast, ze bedoelt jou helemaal niet.

‘Issam,’ herhaalde ze, en ze proefde mijn naam op haar tong.

Toen kwam Flip binnenlopen en was ons gesprek afgelopen.

’s Nachts op de hotelkamer piepen mijn oren in de stilte. Ik hoop dat de anderen hetzelfde hebben, maar ik heb het nooit gevraagd. Als ik weer thuis ben, zegt moeder: jongen, misschien is het je eigen stomme schuld, want je staat vijf avonden per week op twee meter van een rockband. Dat zegt ze vaker, dat dingen mijn eigen stomme schuld zijn.

Advertentie

Vroeger begon ik aan alles te laat. Ik leverde toetsen pas in als de leraar allang ‘pennen neer’ had gezegd, zo geruisloos mogelijk en met neergeslagen ogen om zonder reprimande weg te kunnen komen. Ik blonk niet uit op school, stak mijn vinger niet op en schreef mijn werkstukken in de nacht voordat ze af moesten zijn.

Op mijn vijftiende stuurde ze me op voetbal. Maar de groepjes waren al gevormd en ze hadden al een eigen geheimtaal, hun vaste afspraken, zaterdag acht uur bij Tom, hun eigen geintjes. Ik was het buitenbeentje dat net iets vaker wissel stond en in zijn onderbroek douchte.

Na de middelbare school twijfelde ik te lang over een studie, en uiteindelijk koos ik diep in augustus voor podiumtechnieken. Het beviel gewoon niet. In februari stopte ik weer, omdat ik dan mijn studiefinanciering niet hoefde terug te betalen.

Ik was negentien. Eerst zat ik een hele lente en een hele zomer thuis, maar dat was niet erg want het hele land had zo’n beetje elke week wel vrij of vakantie, en zo leek het of ik het net zo had verdiend als de rest.

In de herfst werd het moeilijk. Ik solliciteerde twee of drie keer, maar ik werd niet uitgenodigd voor een gesprek en had geen zin in nog meer afwijzingen. Ik luisterde naar muziek en ging af en toe naar een concert, altijd alleen. Daar fantaseerde ik over elk meisje dat naast me kwam staan. Dat ze naar me zou lachen. Ook alleen? Ja, niemand van mijn vrienden snapt wat ik hier zo goed aan vind. Die van mij ook niet! Naderhand zouden we urenlang praten in een café in de buurt en aan het eind nummers uitwisselen. Maar als er eens een meisje naast me kwam staan, volle donkere krullen of glanzend goudbruin, dan zei ik niets en keek ik haar niet aan. Ik liep gewoon na afloop naar de garderobe en daar keek ik of ik haar zag, of ze me niet uit zichzelf achterna was gekomen. Dat ze zou zeggen: hé, je was zo snel weg, ik wilde je nog aanspreken. Ik wachtte altijd een paar minuten, en daarna liep ik naar huis.

Advertentie

Ik zat op de bank en twijfelde of ik mijn vader zou bellen. Meestal nam hij niet op. Dan nam ik me voor een paar uur te wachten en daarna vergat ik het.

Ik maakte avondeten als mijn moeder daarom vroeg. We aten zwijgend tegenover elkaar, of ze kwam niet. Dan at ik alleen en stopte de andere helft in de vriezer voor de volgende keer dat ze niet kwam.

Begin december werd ik gebeld door iemand van de studie. Hij had mijn nummer nog omdat we samen in een werkgroepje hadden gezeten bij een opdracht. Hij zei: ‘Luister eens, vrienden van mij hebben een bandje, en dat gaat redelijk bergopwaarts.’ Zo zei hij het: redelijk bergopwaarts. ‘Ze hebben een platencontract sinds vorige maand. En nu gaan ze langs Vlaamse poppodiaatjes touren.’

‘Vlaamse?’ ‘Ja, het zijn Vlaamse gasten.’ ‘Hoezo vertel je mij dit?’ ‘Ze moeten een roadie. Dus iemand die het spul naar binnen draagt en shit. Van alles aangeeft. De instrumenten stemt. Je kent het wel. Iemand die ook alles weer opruimt aan het eind. En toen dacht ik aan jou.’ ‘Hoezo ik?’ ‘Jij bent wel van de muziek, toch? En jij was daar goed in. Hard werken, niet mopperen. Zo iemand hebben ze nodig.’

Dus ik ging mee. Dat is nu twee jaar geleden.

De band noemt me ‘groentje’. Iets beter dan ‘die Marokkaan’, maar wel onmogelijk flauw. Een geintje van de bassist, die van ‘roadie’ naar ‘groenie’ ging, en toen werd dat weer ‘groentje’. Daar moet hij altijd moeilijk hard om lachen. Dat hij zelf Bas heet en de bas speelt ontgaat blijkbaar iedereen.

Advertentie

Het ging inderdaad redelijk bergopwaarts. Dat kun je wel zeggen. Eerst veranderde de naam in vier dagen drie keer, van Tonkov naar Feiit en van Feiit naar L mentors. De eerste single, ‘Neighbours’, werd meteen opgepikt door de radio. Het zegt je nu waarschijnlijk niks, maar je zou het absoluut herkennen. Een tijdlang, eigenlijk tot ‘Black Feathers’ die plek innam, was het de vaste afsluiter. Het nummer waar mensen op stonden te wachten. Als de band van het podium liep, bleef het publiek klappen en joelen en zeiden ze tegen elkaar: er komt echt nog wel een toegift, want ze hebben die ene hit nog niet gedaan.

Het eerste album, Self-titled Debut, verscheen in de lente. De recensies waren goed. Ook de tweede en derde single werden op de radio gedraaid. Alles leek vanzelf te gaan: de hits, de uitverkochte shows, de interviews met grote tijdschriften.

In acht maanden tijd, tussen het toeren door, schreven Flip en Jasper het tweede album, Difficult Follow-up. Het viel in het niets. Geen hits, geen airplay. De spanningen tussen Jasper en Flip waren bijna te horen als je het opzette.

Daar kwam bij dat we Julie er inmiddels bij had- den. Julie is de toetsenist en violist – en de enige vrouw van de band. Ze was erbij gehaald om op muzikaal gebied, zoals Jasper het in een interview zei, ‘meer kanten op te kunnen’. Maar hij en Flip wilden vanaf dat moment allebei nog maar één kant op: die van haar kleedkamer.

Advertentie

Het duurde lang voordat het ook binnen de band acceptabel werd om die tweede plaat simpelweg mislukt te noemen. Dat lag al die tijd erg gevoelig. Ze wilden hun nieuwe werk spelen. De liedjes ‘in de vingers krijgen’, zei Jasper. Flip was alles van het debuut sowieso spuugzat, weigerde avond aan avond hetzelfde trucje te doen, ‘als een circusaapje’.

Het publiek zou zich langzaamaan wel warmen aan de nieuwe nummers, zeiden ze. Maar het publiek wilde alleen de hits die ze al kenden. Het stond naar ze te kijken alsof op het podium iemand aan ze uitlegde hoe je je boekhouding op orde krijgt.

Iedereen maakte die tijd ruzie met iedereen. Julie zat wekenlang ‘ziek’ thuis na een lompe, in sterkedrank gedrenkte versierpoging van Flip.

Ik maakte me zorgen over mijn baan. Er werden optredens op het laatste moment afgezegd omdat er gewoon niet genoeg kaartjes waren verkocht. Festivals waren alweer bezig met the next best thing. L mentors was oud nieuws. Het is eng, hoe snel je vergeten kan worden.

Op de hotelkamers speel ik Football Manager. Het is een computerspel waarbij ik coach ben van een voetbalteam. Ik moet spelers kopen en verkopen, de opstelling maken en wissels doorvoeren tijdens wedstrijden. Ik kocht het om de tijd door te komen, maar ook uit jeugdsentiment. Vroeger speelde ik het met de buurjongen, naast elkaar op mijn slaapkamer, op één scherm. Als hij geen vriendjes op bezoek had, kwam hij naar mij toe om te spelen. Toen hij verhuisde, ging ik zonder hem verder. Ik wachtte tot de coach met zijn naam werd ontslagen en alleen die van mij er nog was. Zo leerde ik op mezelf te zijn.

Advertentie

Nu helpt het me de uren voor weer een optreden in weer een andere stad te doden. Urenlang achter elkaar simuleer ik de toekomst in, zittend op weer een ander hotelbed. Ik koop talenten, maak opstellingen en analyseer de wedstrijdstatistieken. Ik maak een vuistje als mijn invaller scoort. Ondertussen lees ik op internetfora hoe anderen het doen. We wisselen tips uit.

Het is eigenlijk alles wat ik doe als ik niet aan het werk ben. Footballmanageren en slapen.

Mijn team was Everton. Ik kwam er terecht na succesvolle jaren bij fc Utrecht, Ajax en Paris Saint-Germain. Het werd steeds leuker. Verslavender, kun je ook zeggen. Een uur ging voorbij in tien minuten. Als ik niet speelde, dacht ik aan spelen. Ik verzon een nieuw trainingsschema voor mijn Griekse linksback terwijl Flip in Brussel ‘Neighbours’ inzette. Ik besloot mijn spits te verkopen tijdens het refrein van ‘Put Yourself in My Shoes’ in Keulen. Terwijl er met stampende voeten om een toegift gesmeekt werd, dacht ik aan het zestienjarige talent dat ik net gekocht had, en dat ik niet kon wachten tot hij ouder en gruwelijk goed zou zijn.

Uiteindelijk was ik zo ver de toekomst in gesimuleerd dat er niemand uit de echte wereld meer actief was. Ronaldo, Messi en Zlatan waren met pensioen en uit mijn laptop verdwenen. De voetbalwereld anno 2050 bestond uit namen die niemand ter wereld iets zeiden, niemand behalve mij, omdat ik ze had opgeleid en ze wereldsterren had zien worden en soms aan ze dacht voordat ik in slaap viel.

Advertentie

Een halve minuut na die eerste vier akkoorden heeft Flip zijn hand nog steeds in de lucht. Het gejuich houdt aan. Je kunt je afvragen of er wel tegenop te spelen valt. De rest van de band valt bij, en dan is ‘Black Feathers’ onderweg. Wannes laat de drums opkomen alsof ze vanuit de verte naderen. Jasper doet twee stappen naar de microfoon.

Ja, ze spelen ertegenop. Of beter: ze vallen er perfect mee samen.

Julie zet de viool onder haar kin voor de solo die op het tweede refrein zal volgen. Ik zie hoe ze schalks het publiek in kijkt, de concentratie in haar houding, de vlecht over haar schouder, haar lach ontwapenend als het applaus ook voor haar opstijgt. Jasper giet de laatste slok wijn naar binnen en loopt naar de microfoon. Zijn tekst is troostend, zacht.

There’s memories on the street Autumn rain around the corner My song of love on the pavement And all the ways to mourn her

Kelen zingen mee, hoofden deinen mee. Flips omhooggestoken hand wordt gespiegeld door honderden, alsof ze elkaar niet willen kwijtraken in een chaos. Wij staan hier.

De band wil niet dat het naar buiten komt, maar ‘Black Feathers’ was dus al geschreven vóór die shit in Feathers.

Het lag klaar voor het nieuwe album, Timeless Masterpiece, waar Flip en Jasper dit keer meer tijd voor wilden nemen. Live was het nog nooit gespeeld, maar toen die veren zo’n symbool werden van wat er gebeurd was, werd het ineens heel vanzelfsprekend. In tien minuten herschreef Flip de tekst op een paar punten, twee dagen later namen ze de nieuwe versie op in de studio en een week later was het overal op de radio te horen.

Advertentie

Het ontplofte. De grote stations draaiden het zowat elk uur. Het kwam boven aan de downloadlijsten. Die hele tweede plaat was gewoon in één klap vergeten. Alsof er nooit een dip geweest was. Zomerfestivals belden maanden van tevoren. Ze boden slots op de grootste podia op de beste tijden.

‘Kunnen jullie een tent met tienduizend vullen,’ herhaalde Jasper glunderend de vraag van een van de boekers nadat hij had opgehangen. Hij keek de anderen aan. ‘Natuurlijk kunnen we die hele fokking tent vullen!’

Hij highfivede Flip, en de rest joelde en schreeuwde.

Een paar weken voor dat allemaal gebeurde werd mijn laptop gestolen. We hadden een optreden in Hamburg. Het hotel lag op een paar honderd meter van de Reeperbahn en de gig was in een van de zijstraatjes. ’s Avonds lichtte de hoofdstraat op, alles grof en goedkoop als op een grootstedelijke kermis. Overdag reflecteerden de katerige koppen van voorbijgangers in de smerige ruiten van seksshops en souvenirwinkeltjes.

Plotseling merkte ik dat ik mijn keycard niet meer had. Onbewust had ik mijn hand langs de buitenkant van mijn ondiepe broekzak gehaald. Daar had het pasje in gezeten.

Zwetend liep ik terug. Ik stak de Reeperbahn over en zocht het hotel.

Had mijn kamernummer erop gestaan? Lag het nog op het bureau of het bed? Misschien had iemand het inmiddels afgegeven bij de hotelreceptie.

Maar niemand had het afgegeven bij de hotelreceptie. De oudere vrouw achter de balie zei dat een nieuw pasje me twintig euro zou kosten. Ik nam de lift naar de vierde verdieping en liep naar de kamerdeur, en keek ondertussen naar de bruine vloerbedekking, het ruitmotief bij de liften, de vloer van de gammele lift zelf, probeerde overal die witte rechthoekige vorm te zien.

Advertentie

Beneden vroeg ik om een nieuw pasje. Ik schoof het nieuwe pasje in de gleuf bij de deur, de rand lichtte groen op, er klonk een piepje, de deur werd ontgrendeld.

Team weg.

Ik zag het meteen. Ik wist waar het ding gestaan had. Voor de rest was er niets gestolen.

Bij de balie zeiden ze dat er geen videobeelden beschikbaar waren, en dat het personeel het niet gedaan kon hebben, en dat ze die hoe dan ook niet allemaal gingen ondervragen. Het was mijn eigen risico.

Die avond was het slechtste optreden ooit. Flip en Jasper kregen ruzie over de setlist. Ik was er met m’n hoofd niet bij. Ik stemde een elektrische gitaar niet goed af en na ‘Little Things’ miste ik een instrumentenwissel, en toen Flip tijdens het zingen opzij keek om mijn aandacht te krijgen lette ik niet op. Hij kwam zelf de coulissen in gestormd om zijn akoestische gitaar te pakken en stootte me zowat omver.

Luister, ik wist natuurlijk wel dat ik geen Nobelprijs zou krijgen voor het spelen van een computerspelletje. Het was gewoon plezier. Het doodde de tijd. Het was alsof ik met Super Mario een Warp Zone inging, via zo’n groen buisje in de grond, en in een andere wereld terechtkwam.

Drie dagen later was ik weer thuis. Ik was bekaf. Ik startte de thuiscomputer op, surfte naar een van de fora waar ik vaak kwam en schreef de grafrede voor mijn team. Ik had geen enkele moeite me alle voor- en achternamen en posities te herinneren.

Advertentie

Andere gamers zeiden hoe kut ze het vonden voor me. Ze begrepen me. Ze moesten er niet aan denken dat het hun zou overkomen. Ze opperden dat er waarschijnlijk wel een automatische back-up was gemaakt die ik opnieuw kon downloaden, maar wisten natuurlijk niet dat ik op hotelkamers speelde en nooit contact maakte met de wifi.

Eén iemand zei dat hij graag meer wilde horen over mijn team. Hij droeg geen oplossing aan, zoals de anderen.

Hij zei gewoon: mail me als je zin hebt.

Ik was eerst nog bang dat hij me in de maling nam. Of dat hij mijn vertrouwen zou winnen en dan zou vragen of ik geld wilde overmaken omdat hij in acute problemen was gekomen. Maar in zijn woorden zat een warm enthousiasme en ik besloot dat ik hem mocht.

Hij vroeg hoe ver ik al was. Welke teams ik had gecoacht. Wat ik had gewonnen. Ik antwoordde, en na een paar weken ging ik hem ook vragen stellen. We hadden het over dingen uit de echte wereld. Andere spellen, muziek, voetbal, wat er in het nieuws was. Ik begon hem te volgen op Instagram. We werden Facebookvrienden. Ik keek naar zijn foto’s en probeerde me zijn leven voor te stellen.

Ik belde mijn vader en vertelde over de gestolen laptop. Ik koos de juiste woorden om het schuldgevoel aan te wakkeren waarvan ik wist waar het was, hoe ik eraan kon peuteren, en opperde tussen de regels dat hij en PayPal dat weer voor een tijdje konden afkopen.

Ik wilde eigenlijk niet helemaal opnieuw beginnen, in dat saaie, voorspelbare 2013. In mijn vorige spel zat honderden uren werk. Dat schreef ik in een van de mails, en hij vroeg: zou je er wat aan hebben om met mijn save game verder te gaan? Hij was in 2045 inmiddels. Hij zei: allemaal nieuwe spelers, nieuwe uitdagingen. Speel er gewoon een seizoen mee en dan zul je zien dat je toch weer benieuwd bent hoe ver je kunt komen.

Advertentie

Hij zette een kopie van zijn bestand online en stuurde me de link. Ik downloadde het en laadde het in mijn eigen spel. Hij was coach van Barcelona. Ik keek naar het team, probeerde opstellingen uit en keek naar wat er rondliep in het tweede elftal. Ontdekte talenten die veelbelovend waren en was benieuwd hoe ver die konden komen. Ik verbond me langzaam aan de nieuwe wereld.

In de weken erna mailden we dagelijks. We hielden elkaar op de hoogte over onze teams, wisselden tactieken uit, voegden screenshots toe als bijlage. Sinds de buurjongen had ik het met niemand ooit nog zo uitvoerig over het spel gehad. Ik zei dat ik met L mentors toerde en hij zei hoe goed hij de band vond.

Ik wist wat er gebeurd was toen anderen berichtjes op zijn Facebook begonnen achter te laten.

Mijn telefoon lag in mijn hand en ik greep hem steviger vast, we zaten in het tourbusje en reden ergens op een anoniem stuk snelweg. De anderen sliepen of zwegen anderszins. Ik trok met trillende handen het scherm omlaag om te verversen. Er verschenen nieuwe berichtjes. Steunbetuigingen. Herinneringen.

Misschien was het alsof het voor mij nog niet gebeurd was, dat ik hem alsnog mailde. Iets casuals. Alsof ik gewoon wat wilde vragen. Misschien was het dat ik vermoedde dat de wereld waarin hij en ik contact met elkaar hadden een andere zou blijken te zijn dan die waarin mensen zichzelf in afscheidswoorden ‘de achterblijvers’ noemden en YouTube-filmpjes van Pink Floyds ‘The Great Gig in the Sky’ op zijn pagina plaatsten.

Advertentie

Maar hij antwoordde niet. Die nacht niet, de volgende dag niet en de dagen erna ook niet.

Tegen de band zei ik eerst niets. Ik wist ook gewoon niet hoe ik het zou moeten uitleggen. Maar het ging slecht. Uiteindelijk, toen we een paar shows achter elkaar in Nederland hadden, stelde ik zelf voor een paar weken naar huis te gaan. Prima, zei Jasper, er ging wel een neefje van Flip mee. Ik knikte en pakte mijn tas in.

Toen iemand de plaats en tijd van de begrafenis op zijn Facebookpagina zette, besloot ik te gaan. Ik pakte de trein en zocht de plek op. Het kan zijn dat ik ook dat deed omdat ik het niet geloofde. Dat ik het met mijn eigen ogen wilde zien.

Op de dag zelf bedacht ik pas dat ik zonder pak zou opvallen. Dus ik bleef zitten op een bankje tegenover het uitvaartcentrum en hoopte dat er andere mensen zonder pak zouden zijn. Ik hoopte ook dat er andere jongens zouden zijn die niet wit waren.

Voor de deur stond een man te roken. De as van zijn sigaret tuimelde omlaag langs zijn donkergrijze, strak gestreken pantalon als iemand die uit een brandend gebouw springt.

Toen liep hij naar binnen, en ik bleef buiten.

Twee uur later werd de kist de deur uit getild. Er werd gehuild. Omhelsd. Ik deed of ik naar mijn telefoon keek. Niemand zag me.

Jasper belde me drie dagen later. Ik wist niet hoe hij aan mijn nummer kwam. Flips neefje had het ‘rampzalig’ gedaan, zei hij. ‘We hebben je eigenlijk nodig.’

Advertentie

Ze hadden me eigenlijk gewoon nodig.

Op een avond in een gehorige hotelkamer in Gent, een paar dagen later, had ik moeite in slaap te komen. Ik zette een van de kussens tegen het hoofdeind, ging rechtop zitten, greep naar de lege kant van het bed en trok mijn laptop op schoot.

Het was maart 2047. Ik had twee seizoenen gespeeld toen ik een melding kreeg: er was een nieuwe lichting jeugdspelers doorgestroomd. Ik klikte erop. Keek naar de statistieken, benieuwd of er talentjes bij zaten.

Eén achternaam die opviel.

Wannes’ drums zwellen verder aan. Bas en Flip laten hun gitaarspel samenvallen. Jasper zingt. Nog een keer het refrein. Een octaaf hoger nu.

De gitaren, de bas, Julie afwisselend achter het keyboard of met de viool aan haar kin. Ze bouwen de spanning op. Ze spelen met de zaal.

Het liedje maakt even pas op de plaats. Het kabbelt, komt op adem. Het gaat op de hurken zitten om straks hoger te kunnen springen. Het mooiste komt nog, en iedereen weet het.

Ik zie Flip achteromkijken. Even kijkt hij mij aan, en hij knipoogt. Dan draait hij zich naar de rest van de band toe. Een blik van ongeloof als hij weer de zaal in kijkt. Al die mensen. Zijn ze weleens eerder met zoveel geweest? Een hand door zijn haar, druppels zweet vallen van zijn voorhoofd. Hij wijst naar Jasper, die ook even geen tekst heeft. Jasper wijst op zijn beurt naar Flip, en allebei kijken ze de zaal in met een blik die over de ander wil zeggen: díe gozer, dat is een geweldenaar, een held. Die gozer, dat is mijn vriend.

Plastic bekers met bier worden de lucht in gestoken. Een laatste keer zwelt alles aan, en het gejuich uit de zaal doet mee.

‘Dankuwel!’ roept Flip in de microfoon. Hij trekt zijn oortje eruit, het bungelt langs zijn schouder.

Hij houdt zijn gitaar boven zijn hoofd, neemt hem dan weer in handen en zet een geïmproviseerde reprise in. De anderen vallen in.

Ze zingen minutenlang door, de mensen die kwamen kijken. Ook als de lichten aan zijn gegaan en de band al richting de kleedkamer is, als het barpersoneel nog een doek over de tap haalt en de schuifelende exodus is begonnen, ook dan nog zingen ze door.


De 83ste editie van de Boekenweek vindt plaats van zaterdag 10 maart tot en met zondag 18 maart en heeft Natuur als thema.

Op 18 maart, de laatste zondag van de Boekenweek, kunnen reizigers traditiegetrouw op het vertoon van het Boekenweekgeschenk gratis met de trein reizen.