afantasie
illustratie door de auteur
Identiteit

Probeer je een roze olifant in te beelden. Blijft het zwart?

Dan heb je misschien wel afantasie - ofwel, geen beeldmatig denkvermogen.
Anke Dirix
Brussels, BE

Een van mijn specialiteiten (en dat kunnen mijn lagere- en secundaire schoolrapporten bevestigen) is dagdromen. Zo’n vijftien keer per dag zink ik weg in gedachten om vervolgens in hypothetische situaties te belanden waar ik me (onbewust) volledig door laat meeslepen. Buitenaards, vind ik dat. Hemels. Tot er een deur toeslaat door de wind, of ik plots opschrik van m’n eigen gegniffel en genadeloos terug naar de realiteit word gekatapulteerd. Maar onlangs hoorde ik op de radio dat het voor sommigen gewoon zwart blijft, wanneer ze hun ogen sluiten. 

Advertentie

We beschouwen onze verbeeldingskracht als zo vanzelfsprekend, dat het bijna onmogelijk is om ons een leven zonder voor te stellen. We denken ermee, we (dag)dromen ermee, we fantaseren ermee. We gaan ermee naar de verfilming van onze lievelingsboeken, om vervolgens teleurgesteld de zaal te verlaten omdat het hoofdpersonage op het witte doek nog niet tot aan de enkels reikt van het karakter dat je brein had afgeleverd. En voor we in slaap vallen, houdt ons denkbeeldig vermogen ons (met een klein beetje geluk) nog urenlang wakker met ongevraagde herinneringen en beelden van dingen die je eerder die dag zijn opgevallen - zoals die gore plas kots in het bushokje, of de paarse fietsbel van je bovenbuur. 

Hoe kan het dat sommige mensen geen visueel denkvermogen hebben? En wat met hun dromen? Wat met dagdromen? Wat met gezichten - dat van je lievelingstante of van het lief dat je net gedumpt heeft? 

Ik sprak met Prof. Dr. Steven Laureys, neuroloog aan het universitair ziekenhuis van Luik en Quebec, en een wereldautoriteit in de werking van ons brein en het menselijk bewustzijn. En ook met make-upartiest Flore Van Dorpe (26) en beeldend kunstenaar en fotograaf Marthe Vroegop (30), zij ontdekten een tijdje geleden dat ze hersenblind zijn.

Advertentie

Wat is afantasie?

“Mensen met afantasie hebben het moeilijk om zich dingen in te beelden” legt Laureys uit. “Het komt erop neer dat bepaalde mensen zich gemakkelijker dingen voor de geest kunnen halen dan anderen.” 

Een kleine test: wat heb je vanochtend gegeten? Misschien zie je dat heerlijke spiegelei wel opnieuw op je bord glijden vooraleer er een stuk goudbruin brood in die warme, lopende dooier belandt. Of misschien zie je gewoon… Niks?

“Voor sommige mensen is het onmogelijk om zich dat opnieuw voor de geest te halen, en dat is eigenlijk afantasie. Dat wordt vaak heel duidelijk vanaf het moment waarop je dat op tafel legt. Mensen met afantasie zeggen dan van ‘ah tiens, ik dacht dat dat voor iedereen zo was. Maar nu kom ik er dus plots achter dat jij veel meer visuele verbeelding hebt dan ik’,” aldus Laureys. 

“Ik ging er altijd van uit dat ‘beelddenken’ minder letterlijk bedoeld was, omdat ik niet wist dat anderen letterlijk beelden kunnen denken.” - Marthe

Marthe ontdekte zo’n drie jaar geleden dat ze afantast is terwijl ze naar een YouTube-filmpje zat te kijken. “Er werd uitgelegd dat sommige mensen heel gedetailleerde beelden kunnen zien, terwijl andere mensen helemaal niks zien verschijnen. Ik ging er altijd van uit dat ‘beelddenken’ minder letterlijk bedoeld was, omdat ik gewoon niet wist dat anderen letterlijk beelden kunnen denken.”

Flore ontdekte dat anderen beelden kunnen zien terwijl ze naar de radio zat te luisteren. In het programma kwamen verschillende afantasten en professoren aan bod. Ze hadden het over boeken en er vielen vragen als ‘kun jij je de personages inbeelden?’ of ‘kan je beschrijven hoe het hoofdpersonage eruitziet?’. “Ik zag dus helemaal niks”, zegt Flore. “Tijdens dat programma dacht ik van oké, andere mensen kunnen dat dus wel zien. Het zal dan wel aan mij liggen zeker? Het verklaarde voor mij wel een paar andere dingen. Vroeger moesten we bijvoorbeeld af en toe mediteren tijdens de godsdienstles. Je moest je dan inbeelden dat je door een bos wandelde, en ik vond dat echt volledige quatsch. Maar die andere leerlingen zagen dus effectief een bos, daar ben ik toen pas achter gekomen.”

Advertentie

Hoewel Marthe geen beelden op haar netvlies ziet verschijnen, heeft ze wel een idee van hoe de dingen eruit zien. “Ik weet bijvoorbeeld hoe mijn vriend - die ik vanmiddag nog gezien heb - eruit ziet”, zegt ze. “Maar zolang ik hem niet echt zie staan, blijft dat beeld weg. Ik zou het omschrijven als een soort donkere mist van concepten: donker haar, groene ogen, 1,85m groot. Je weet dat wel, maar het is niet genoeg om ook effectief een beeld te produceren.”

Een wijd spectrum

De voorbije weken gooide ik het onderwerp her en der op tafel. Ik vroeg vrienden en familie om te beschrijven wat ze precies zagen wanneer ze aan een roze tafel dachten. De antwoorden waren heel uiteenlopend. Op de een z’n netvlies verscheen er een zwart-wit beeld met vage contouren, terwijl de ander een levensechte tafel te zien kreeg: een helder en gedetailleerd beeld in 4K Ultra HD - inclusief krasjes, koffievlekken en afbladderende verf. 

Met andere woorden: ons denkbeeldig vermogen is geen zwart-wit gegeven, het is niet zo dat je simpelweg wel of geen beelden ziet. Hoe en wat we zien, verschilt van persoon tot persoon: “Ons brein is heel sterk in het inbeelden van dingen, maar doet dat bij iedereen op heel verscheiden niveaus”, vertelt Laureys. “Je moet onze fantasie zien als een gigantisch groot spectrum. Aan de ene kant van dat spectrum heb je de mensen zonder fantasie, de afantasten, en aan de andere kant heb je de hyperfantasten”. Zo heb je bijvoorbeeld Kanye West die klanken ziet, Vincent Van Gogh die kleuren hoort en Einstein die zijn wiskundige ideeën en problemen voor zich zag verschijnen. “Er zijn heel veel dimensies aan onze fantasie en dat is een extra uitdaging wat betreft het wetenschappelijk onderzoek ernaar, maar dat maakt het ook net zo boeiend. Om tenminste te proberen begrijpen hoe het allemaal in mekaar zit”, aldus de professor. 

Advertentie

“Veel afantasten kunnen wel dromen, op onbewust niveau hebben ze dus wel een inbeeldingsvermogen.” - Steven Laureys

Of je met afantasie geboren wordt, is volgens Laureys geen gemakkelijke vraag. “Er is een genetisch component, it runs in families. Vergelijk het met een soort van trek of talent”, zegt hij. Tegelijkertijd is het moeilijk om de kip van het ei te onderscheiden. Mensen die zich eerder aan de hyperfantastische kant van het spectrum bevinden kunnen zich wel meer aangetrokken voelen tot bepaalde studies of beroepen, maar net omdat ze voor die studies en beroepen kiezen, zullen ze zich er ook verder in ontwikkelen en er dus beter in worden. 

Blinde dromen

De term afantasie werd geïntroduceerd door professor Adam Zeman. In 2010 deed hij samen met zijn team onderzoek naar een 65-jarige man die na een hartoperatie niet meer in staat was om zich dingen voor de geest te halen. De studie werd gepubliceerd in een online magazine, niet veel daarna werden de wetenschappers door meer dan 20 mensen gecontacteerd omdat ze zich in dit onderzoek herkenden. Al was er wel één belangrijk verschil: zij hadden geen operatie ondergaan, hun beeldstoornis was er hun hele leven al. Zeman en zijn team verzamelden al deze mensen om ook hun mentale beeldvorming te bestuderen. De levendigheid van hun visuele vermogen bleek inderdaad veel lager dan normaal, maar ondanks die tekortkoming in vrijwillige beeldvorming, bleken de meeste deelnemers wel in staat om onvrijwillige beelden op te roepen. Met andere woorden: ze waren wel in staat om te dromen.

Advertentie

“Veel afantasten kunnen inderdaad dromen, op onbewust niveau hebben ze dus wel een inbeeldingsvermogen”, bevestigt Laureys. Dat blijkt ook uit de vele internetfora waarop afantasten druk bespreken of en hoe ze dromen, en hoe die dromen er dan precies uitzien. Op Reddit omschrijft een afantast z’n dromen als ‘zo levendig dat ik soms moet dubbelchecken of het nu een droom of een echte gebeurtenis is geweest’. Anderen zeggen dat hun dromen ‘vaag’ of ‘totaal onbestaand’ zijn. Eén iemand heeft zowel visuele als niet-visuele dromen, en af en toe een nachtmerrie. “Ik kan je achteraf wel vertellen welk type droom het was, maar de context kan ik mij bijna nooit herinneren.”

“Het is niet evident om op zoek te gaan naar harde, wetenschappelijke feiten wanneer het gaat om een hyperpersoonlijk en subjectief onderzoeksonderwerp als onze verbeeldingskracht.” - Steven Laureys

Ook Marthe belandt zo af en toe in dromenland, maar echt gedetailleerd zijn die dromen niet: “Me achteraf herinneren wat ik heb gedroomd, lukt niet. Het is meer dat ik weet waar ik in mijn droom ben en wie of wat er allemaal in voorkomt. Of ik echt beelden zie in mijn dromen, weet ik niet helemaal zeker. Ik dénk het, maar soms twijfel ik of het nu beelden waren, of gewoon concepten.”

Een ongrijpbaar onderzoeksdomein

Volgens Laureys zou zo’n 2 tot 5 procent van de wereldbevolking niet in staat zijn om zich dingen in te beelden. Hoe representatief dit cijfer is, is niet helemaal duidelijk. Want zelfs voor de allerbeste wetenschappers is het niet evident om zoiets subjectief en persoonlijk als onze verbeeldingskracht op te meten in harde wetenschappelijke termen. Logisch, want jij bent natuurlijk de enige die kan (proberen) uit te leggen hoe je denkt of bepaalde percepties en emoties ervaart. 

De wetenschappers die het toch aandurven om hier studies naar te doen - waaronder Professor Dr. Laureys - gebruiken daarvoor verschillende schalen en meetinstrumenten. “Nuttige tools”, noemt hij ze, “maar omdat er zo veel aspecten zijn aan ons bewustzijn, blijft onderzoek hiernaar toch altijd een beetje reductionistisch. Zo zien we bijvoorbeeld wel bepaalde correlaties. Dat mensen met afantasie bijvoorbeeld eerder wetenschappers zijn en mensen met hyperfantasie eerder voor creatieve beroepen kiezen.” Daarmee verwijst hij naar het onderzoek van Zeman en zijn team. Volgens deze studie kiest zo’n 20 procent van de mensen met weinig of geen visuele verbeelding voor een loopbaan in de wiskunde, informatica of wetenschap, terwijl een kwart van de mensen aan de andere kant van het spectrum, de hyperfantasten, voor een job in een creatieve sector zoals kunst, entertainment of design kiest. Al nuanceert Zeman die bevindingen in zijn onderzoek, en benadrukt hij dat “mensen zichzelf niet moeten beperken op basis van het vermogen van hun geestesoog.”

Advertentie

“‘t is niet omdat je geen visuele verbeeldingskracht hebt,
dat je geen groot visueel artiest kunt zijn.” - Steven Laureys

“Zoals ik al zei, het is niet evident om op zoek te gaan naar harde, wetenschappelijke feiten wanneer het gaat om zoiets persoonlijk en subjectief als onze verbeeldingskracht”, aldus Laureys. “Je moet fantasie of verbeelding al gaan definiëren. Je kan wel spreken van artistieke beroepen of creativiteit, maar creativiteit kan je op heel veel verschillende niveaus invullen. Ben je muzikaal bezig? Visueel? Schrijf je romans? Afantasie heeft voornamelijk betrekking op de visuele component. Maar dan nog: ‘t is niet omdat je geen visuele verbeeldingskracht hebt, dat je geen groot visueel artiest kunt zijn.”

Dat bewees Glen Keane bijvoorbeeld, toen hij zonder visueel denkvermogen Ariel de Kleine zeemeermin uit z’n potlood toverde. Of Ed Catmull; afantast, mede-oprichter van Pixar en voormalig president van de Walt Disney animation studios. Hij werkte mee aan Star Trek II, Toy Story, Finding Nemo, WALL-E, Up, Frozen,... Enfin, you get the point. De man kreeg ook een oscar voor de ontwikkeling van Pixar RenderMan, een fotorealistische 3D-rendering-software. Zonder dat ie ook maar iets kan zien als hij z’n ogen sluit. Om maar even te zeggen dat je dus niet hoeft te panikeren als je je niet meteen een roze tafel voor de geest kunt halen - je kunt nog steeds een oscar winnen. 

Advertentie

“Een tijdje geleden is mijn moeder overleden. Dat ik mij nu al niet meer kan inbeelden hoe ze eruitzag, vind ik echt heel vervelend.” - Flore

Marthe probeert zich als beeldend kunstenaar en fotograaf zo weinig mogelijk aan te trekken van haar afantasie, maar dat is niet altijd even even gemakkelijk. “Ik vind het wel lastig om van te voren een beeld uit te denken”, vertelt ze. “Daarvoor heb ik echt tastbaar materiaal nodig, ik probeer dus veel te schetsen. Dit is ook waarom ik vooral portretten teken en schilder; ik heb altijd een referentie om op terug te vallen. Iets wat is vastleggen is voor mij heel bevredigend, maar soms vind ik het ook wel wat jammer. Alsof ik mijn creativiteit wat moeilijker op gang krijg.”

Flore vertelt dat ze niet per se het gevoel heeft dat ze iets mist, omdat ze ook geen idee heeft hoe het anders zou kunnen zijn. “Maar wat ik wel soms vervelend vind, is dat ik heel snel vergeet. Ik ben bijvoorbeeld afgelopen weekend getrouwd en ik kan mij daar nog maar heel weinig van herinneren. Ik kan mij niet meer voor de geest halen hoe de locatie eruitzag, of welke kleren de mensen aanhadden. Een tijdje geleden is mijn moeder ook overleden. Dat ik mij nu al niet meer kan inbeelden hoe ze eruitzag, vind ik echt heel vervelend. Je hebt natuurlijk wel foto’s om dat gat op te vullen, maar da’s toch niet hetzelfde.”

Desondanks zeggen zowel Marthe als Flore dat ze dit gebrek aan beelden in hun hoofd niet per se als een ‘last’ ervaren. Volgens dit onderzoek komt dat mede doordat afantasten gebruikmaken van hun geheugen en eerder opgedane kennis, voor taken waarbij de meesten hun mentale beeldvorming gebruiken. “Ons brein is plastisch”, vult Laureys aan. “Je zult dus bepaalde trucjes gebruiken om dat gebrek aan fantasie enigszins op te vangen. De meeste afantasten functioneren perfect op school of op het werk. De belangrijkste boodschap is dat we allemaal anders zijn in de manier waarop we de wereld ervaren, en da’s geen reden tot paniek of tot denken dat je abnormaal zou zijn”, aldus Laureys. “En nare beelden, vanuit films of het echte leven, blijven dus ook niet hangen. Dat is dan weer heel erg prettig”, concludeert Marthe. 

 Twijfel je aan de beelden in je hoofd? Doe dan deze test. Als je het onderzoek van Professor Dr. Laureys vooruit wilt helpen, kan je deze (anonieme) vragenlijst invullen. 

Volg VICE België en VICE Nederland ook op Instagram.